Overzicht van al mijn verhalen

Klik hier voor de printbare PDF-versie van dit verhaal

Een huurcontract van de oude Vanenburg uit 1645

Na het lange, en volgens sommigen ingewikkelde, verhaal vorige keer over de locatie van Oud Vanenburg, nu een korter stukje over een huurcontract uit 1645 van dit onroerend goed.[1] Het geeft als momentopname weer wat extra informatie. We zullen hier niet uitgebreid ingaan op de geschiedenis, maar het handelt in de tijd dat Hendrik van Essen oud Vanenburg net gekocht heeft en er blijkbaar zelf nog niet fulltime wil gaan wonen. Hij was toen 37 jaar oud en we mogen aannemen dat hij vooralsnog meer gebonden was aan Arnhem waar hij raad en rekenmeester van Gelre was en waar hij een “hof buiten de Velperpoort op de stadsgracht gelegen” bezat.[2] Enige tijd later (1651) bekleedde hij de functie van landdrost, een hoge bestuursambtenaar.

Ik schreef de vorige keer dat Oud Vanenburg sinds 1637 in bezit was van Peter van Appelthorn en dat het goed na diens dood in 1646 geveild en gekocht werd door Lucas van Essen, de vader van Hendrik. Vader Lucas was echter al in 1632 overleden. Het was Hendrik zelf die Oud Vanenburg al in 1645 via een veiling had gekocht, waarmee de datum van het huurcontract ook op zijn plaats valt. Na nieuwe bezoeken aan het Gelders Archief in Arnhem vond ik ook nog een contract van 2 april 1647 waarin het klooster Abdinghoff in Paderborn met als dependance de kelnarij in Putten, toestemming geeft voor de feitelijke overdracht. Zij hadden nog een vinger in de pap vanwege bestaande oude rechten op het goed.


Fig. 1

In Fig. 1 het begin van de oorspronkelijke tekst. Voor de ongeoefende lezer is dit oude schrift niet gemakkelijk te doorgronden. Daarom volgt hierna de volledige tekst van het huurcontract, maar dan in een hedendaags lettertype. Nu is met enige moeite het oude Nederlands nog best te begrijpen. Hier en daar heb ik in schuine tekst en tussen haken oude begrippen verduidelijkt. Tussen vierkante haken staan afkortingen volledig uitgeschreven, of zijn weggevallen stukjes in het oude document naar beste weten aangevuld. Het lezen van de tekst is vooral lastig omdat de zinnen meestal niet zoals wij gewend zijn beginnen met een hoofdletter en eindigen met een punt.


Voer de pachter. 1645 aug 9

Huer Cedulle (contract) van t’ goet Vaenenb[urg].

Op conditien hier nae beschreven hebbe verhuert aen Wijnick Jansen mijn erff en goet Vaenenburg genaempt gelegen toe Nulde, soo als ick het selve van de curateuren vanden boedel van den oversten Luijtenant Apeldoorn gekoft hebben, {uijtgenomen t’ geen men Barts lant noeme (nu nog bekend als Baksland) ende lubberoen (voor in kantlijn tussen geschreven)} met huis, hoff, berg, schuer, bongert en duevevluchten, endat geduerende de tijt van ses aen een volgende jaeren waer van het eerste seste jaer pacht sal verschijnen op Martini sestien hondert en vijfenveertich en op Petri 1651 (Sint Petrus dag 22 februari). het leste jaer pachts sal komen te expireren (eindigen) en het selve als dan verlaeten, dit alles voor de Somme van drie hondert gld: jaerlicks vrij gelt, blijvende Tient (belastingen), stedicheijt (vanwege oude rechten van de Kelnarij) en allen anderen onraedt tot pachters laste, doch de schilt schattingen (belasting) tot des eigenaers laste, noch sal hij pachter eens voorall geven ses guld: voorden armen en ses guld: voor mijn dienstboden, het lant sal hij mogen gebruijcken tot sijnen schoenste (schoonste, genoegen) uijtgenomen dat hij de vier kampies liggende aene westsijde vant’ huijs langs de Nulder stege (nu ‘t Oeverstraat) alleen sal weijden sonder die te mogen scheuren (ploegen) off hoeijen en het voorbroeck sal hij t’ eindes sijne pacht jaeren in een driejaerighe driest leveren, (moest braak liggen) als mee Slodsenbroeck in een twee jaerigh[e] driest. De fruijtbomen inden hoff i[s] den eijgenaer beholden, en alle jaer t[e]saecken appelen uijt den bongert gem[el]ten (voornoemd), oock inden hoff alle jaer een stu[ck] selfs mogen besaeijen. In het steen[en]huijs sal den eijgenaer het kleijn kelderkamertien voor sich beholden als mee d’ andere groote kamer nae de hoff, daer oock soo den bouman iets van sijn beste huisraedt in sal mogen setten, doch soo den lantheer die geheele kamer als oock boven iets meer van noden hebbe mochte bij d’ een off andre gelegenthijet, hoe die mochte voorvallen, soo sal den pachter die ruijmen die groote kuecken sal den lantheer mede mogen gebruicken alles soo dickwils en soo veel tijts als des van noden mochte hebben, oock sal de lantheer een duefhuijs uijtkiesen en tot sijnen proffijt alleen behouden, d’ andre sullen bij den pachter blijven die oock gehouden blijft de selve in den winter en geduerende de hongermaenden behoorlijck te voederen en bij gebreck sal het den lantheer vrij staen die te doen voederen tot laste vanden pachter, oock sal den pachter geen dueven mest mogen vercopen, maer die selve alle jaer over die weijlanden doen saeijen, oock alle de mesting opt goet gemaeckt t’ eindes sijn pacht jaeren aldaer moeten laeten, de huisen bergen schuer en duifhuisen eens wel gelevert sijnde dackdicht en in goede reparatie onderhouden en t’ eindens sijne pacht jaeren alsoo overleveren, Indien oock bij den pachter versuijm off eijgen vuer eenich ongeluck van brant in de huijsen berg of andere quame s[o] sal pachter den schaede daer van vergoede[n] off alles in vorige staet leveren op sijnen costen, indien oock eenige reparatie aent een off ander van noden waer, soo sal den pachter die materialen met sijnen wagen en peerden moeten aenbrengen en d’ arbeijts luijden met cost en bier versien, oock is bevoorwaert (van voorwaarden voorzien) dat den pachter geen quijtscheldinge sal mogen versoecken om ge[en]derleij oorsaecke, ten waere hij met heijrcracht (een legertje, oorlogsgeweld) mochte overvallen worden, sulcks dat hij niets hadde genoten, sal oock sijnen schade met genoegsaem verwijs binnen een maent nae die schade geschiet is, aen den lantheer bekent maecken, die hem dan nae redelieckheijt sal goet gedaen worden, den pachter sal het lant jaerlicks wel bevreden, (afrasteren) en t’ eindes sijne jaeren soo overleveren, doch geen eijcken of elsen hout daer toe mogen gebruijcke[n] oock wel toe sien datter geen schaede ind[e[ heggen (houtwallen) of houtgewassen van peerde[n] beesten of anders geschiede, en daer soo goede sorge voor draegen als voor sijn eijgen rijp saet (koren) bij peene (op straffe van) alle den schaede op hem te verhaelen, boven die verbe[ur]te van vijfentwintich guld: soo dick bevonden worden datter peerden beesten of schaepen int holt geweest waeren, sal oock onder de heggen of in het bosch niet mogen plaggen, en dit alles onder verbant van sijn persoon en goederen, waer die moge gelegen sijn, dieselve submitteerende (onderworpen zijn aan) allen heerenhooven en gerichten alles bij verwonnen pandes en leste ruijmingen. In oorkonde hebben wij desen onderteijckent, en alsoo Ick selfs niet schrijven can, hebbe dese met mijn eijgen merck bekrachticht en gebeden (verzocht) die E Scholtis Dulmen desen voor mij te willen beteijckenen. Actum den 9de Aug: 1645.

Henr: van Essen

Corn van Dulmen ten begeerte van Wijnick Janss.

Dit is T Wijnnick Janses merck met eijgener handt geteijckent.


Wat kunnen we hieruit opmaken? Ten eerste naast een nu nog bekende perceelsnaam Bartsland wat aan de overkant van ‘t Oeverstraat achter de huizen ligt, ook onbekende namen zoals Lubberoen, Voorbroeck en Slodsenbroeck. Bij de laatste bestaat de neiging aan een slot met grachten eromheen te denken zoals op het tegeltableau uit mijn vorige verhaal stond afgebeeld. Meer waarschijnlijk is dat er sprake is van een persoonsnaam. Er leefde in die tijd in Putten een zekere Jan van Venlo, keurmeester van de Kelnarij, die ook Jan Slotzen genoemd werd. Hij overleed in 1554 en zijn zoon heette Johan Slodt. In ieder geval is er wel sprake van een steenhuis, gewone boerderijen uit die tijd waren voornamelijk van hout en hadden met leem bestreken wanden. Aan de andere kant is er sprake van kamers die hij voor eigen gebruik wil claimen, en niet de westervleugel of iets dergelijks. Er blijven wat betreft de omvang van het gebouw dus nog vragen over.


Opmerkelijk is de aanwezigheid van de vele duiven (duevevluchten en duifhuisen). Deze waren behalve om op te dienen ook belangrijk voor de mest. De mest mocht ook niet afgevoerd worden, maar moest op eigen land blijven. Men was er erg zuinig op. “Een goeie boer laot z’n mest thuus” grapte mijn moeder nog als we voor het weggaan het toilet bezochten. Ook het land beweiden in plaats van het als hooiland gebruiken diende de vruchtbaarheid. Ploegen (scheuren) van grasland geeft kort daarna extra opbrengst maar ten koste van het jaar daarna. Het in driest leggen (braak leggen) was destijds ook een methode om de grond niet te veel uit te putten. Het land moest ook goed afgerasterd blijven; omdat er nog geen schrikdraad was gebeurde dat met houtwallen (heggen). Om terug te komen bij de duiven, het houden van (veel) duiven was een privilege van de adel en de geestelijkheid. Ze kunnen namelijk veel schade aanbrengen aan net gezaaide gewassen. Maar voor een grootgrondbezitter die zijn boerderijen verpacht heeft is dat minder belangrijk. Ik vond nog een vergunning uit 1855 van een latere bezitter van zowel de Vanenburg als (na 1849) van OldenAller voor het houden van duiven, zie fig. 2. In het gemeente archief Putten vond ik in een akte bij OldenAller een perceelnaam “duivenslagkamp”, wat OldenAller aannemelijker maakt.[3] Je moest voor zo’n vergunning kunnen aantonen dat je voldoende grond had. Dit was wel in de nadagen van dit privilege, en iets wat na Napoleon eigenlijk niet passend meer was (google “duivenslag + duiventil” voor meer informatie over dit onderwerp). Bij OldenAller en Salentijn (eigenlijk de Berencamp) zijn nog steeds duiventillen aanwezig.


Fig. 2

Dat het “lagere volk” toch wel duiven wist te benutten heb ik via overlevering gehoord binnen mijn familie. Hiertoe werd in een nest van wilde duiven bij de jonge duiven die net uit het ei waren gekomen een dun draadje tussen een poot en het nest bevestigd. Door dat ze nu niet uit konden vliegen bleven de ouders de jongen voer brengen tot ze vetgemest waren. Een praktijk die in onze tijd ongetwijfeld tot kamervragen zou leiden.

De aanwezigheid van veel duiven verklaart ook de perceelsnaam Duvelsbosch zoals we die de vorige keer tegenkwamen. In dialect is het van Duuvenbos naar Duvelsbos maar een kleine stap. Wel jammer natuurlijk dat het mysterieuze van de naam nu verdwenen is.

Jan van de Kraats.

Met dank aan Paul op den Brouw en Johannes van Hell.

Ps. Het vorige verhaal is met de laatste kaart in kleur op de website van mijn zoon te lezen.

http://historieputten.vandekraats.com/


[1] Gelders Archief 539 Huis Vanenburg.

[2] Familiepapieren Van Essen. Mr. O. Schutte. Centraal bureau voor Genealogie, 1968.

[3] Archief van Notaris Gunning 1849-655. Duivenslagskamp, kadastraal nummer Putten J 113

Overzicht van al mijn verhalen