Klik hier voor de printbare PDF-versie van dit verhaal
Een van de minst bekende kloosters die in Putten bezittingen hadden is het Capittel van Sint Vitus te Xanten. Xanten ligt niet ver over de Duitse grens bij Arnhem. Het was vanouds een belangrijke Romeinse nederzetting op de westoever van de Rijn. Waarom lag ook dit klooster, net als de meer bekende in Paderborn, Werden en Elten, zo ver van hun bezittingen in Putten? Het schijnt verband te houden met de invallen van de Noormannen. Die kwamen vanaf de kust meestal niet zo ver het binnenland in en daarmee waren de kloosters zelf in ieder geval veilig. Schenkingen aan deze kloosters waren misschien ook wel mede gedaan in de hoop zo nog enige steun te krijgen voor goederen die volop in de gevarenzone lagen (en hierdoor toch al verminderd in waarde). In het jaar 1430 waren er meer dan 4000 personen (zeg maar boeren) in het huidige Nederland die afdrachten moesten doen aan het klooster van Xanten. In 1510 was dit aantal al gezakt tot 234. De reden voor deze drastische afname is niet heel duidelijk, maar liet ook in Putten zijn sporen na. De laatste stuiptrekkingen in deze omgeving zien we rond 1550-1560 door procesverslagen over de zogenaamde Hof van Xanten te Huinen die in het Archief in Arnhem bewaard zijn gebleven. De Hof van Huinen moet een soort dependance zijn geweest net als de meer bekende Kelnarij en de Kemmena dat waren voor hun "moeder" kloosters in Paderborn en Elten. Waar het lag is tot nu toe een mysterie. Omdat de geschiedenis van Xanten in Putten zo vroeg gestopt is, is er ook maar bijzonder weinig overgeleverd in de vorm van documenten. Behalve de genoemde procesverslagen in Arnhem zijn er nog enkele oude documenten van het Capittel te Xanten zelf in het Landesarchiv Nordrhein-Westfalen Abteilung Rheinland (NRW). Gelukkig is er tegenwoordig via de websites van de archieven informatie te vinden, soms zelfs in korte transcripties naar hedendaags taalgebruik. Een heel interessante is oorkonde 73 van Xanten uit 1484. Oorkonde 73Dit is een soort pachtcontract aangegaan door Johan Henricks met het Capittel. Hij was scholt in Nijkerk en uit andere bronnen blijkt dat hij meer volledig Johan Henricks van Arler heette. Het pachtcontract hield in dat Van Arler zes jaar lang de afdrachten van alle goederen van Xanten in de omgeving zou innen en zorgdragen voor de verdere afhandeling. Van Arler heeft kennelijk de Hof van Huinen onder direct beheer, waar hij vier oude Vlaamse groten (een munt uit die tijd) voor betalen moet, al zal hij er niet zelf wonen. Dan volgen andere goederen zoals een Hoef (aandeel) in het Sprielderbos, Hunoltskamp die Strasser (waarschijnlijk Schrasser) gebruikt, Spreyengoed waar Gerrit de Wever op woont, de nalatenschap van Heyn Roest die Maes van Beuler gebruikt, de hofstede die Reyners zoon heeft betaald door Arnt van Arler, Johan van Breuen (Brienen?) voor zijn hofstede, Roest Wytkaps erfgenamen vanwege de Roese hoeue. Goederen die buiten Putten liggen zijn die waarvoor Steven van Tonsel betalen moet (bij Harderwijk neem ik aan) en een meer bijzondere: de Hof te Buerll (Hoog Buurlo bij Radio Kootwijk) die ook in de procesverslagen in Arnhem voor komt. Spreyengoed in Putten is met redelijke zekerheid terug te voeren naar een plek voor in de polder Arkemheen (kadaster J6, J8 en J9) waarvan de naam het Oude Huis en Spreijengoed is overgedragen. Later was er het nog bekende Spreijengoed in buurtschap Hoef (K122). De Roese hoeue is vrijwel zeker de nog steeds in het oog springende Rosenhoef op de hoek Zuiderzeestraatweg-Kuiterweg (K9). Je merkt dat de mensen die in Duitsland de transcriptie hebben gedaan hier en daar de kennis van Puttense namen missen. Naar de andere minder bekende heb ik verder geen onderzoek gedaan, maar Hunoltskamp, de nalatenschap van Heyn Roest, de hofstede die Reyners zoon heeft en de hofstede van Johan van Brienen liggen waarschijnlijk ook in Arkemheen. Oorkonde 74Weer een contract van Johan Henricks van Arler met Xanten, ook uit 1484. Hiermee komen we ook de naam van zijn vrouw Geertje Heddens te weten. Zij mogen hun leven lang de Hof te Huinen beheren en moeten daarvoor elk jaar vier oude Vlaamse groten betalen. Het Capittel stuurt elk jaar op 17 september tot zes personen en zes paarden die drie dagen onderdak en verzorging behoeven. We mogen aannemen dat deze personen enige controle op de goederen uitoefenden en de opbrengsten mee terug namen. Oorkonde 106We zijn 50 jaar verder. Arnt Henricks van Arler verklaart in 1533 voor Willem van Scherpenzeel stadhouder van de Veluwe dat hij de Hof te Huinen voor twee levens (lang) in lijfspacht heeft gekregen. Het gaat om de levens van Reijner de zoon van Arnt en Henrick van Heerde. Zij zullen elk jaar de opbrengsten van de Hof naar Xanten brengen. We kunnen hieruit lezen dat het jaarlijkse bezoek uit Xanten hiermee verleden tijd is, een teken van de in figuurlijke zin steeds groter wordende afstand tussen Xanten en Putten. Bij niet nakomen van het contract en na de dood van Henrick en Reijner moet de Hof weer aan Xanten komen. Oorkonde 147Vijftien jaar later in 1548 komt er een nieuw verdrag met de kinderen van Henrick van Heerde en Margrete van Aller die kennelijk overleden zijn. Hun namen zijn Henrick, Reijner, Geertruid en Marie en de onmondige kinderen Adolf en Erntje van Heerde. Hiermee is meteen de naam Van Heerde duidelijk, hij was met een dochter van Arnt van Aller getrouwd. Oom Diederik van Heerde is momber van de kinderen, nu zouden we zeggen voogd. In het verdrag is bepaald dat Reijner de Hof te Huinen met al het houtgewas en ander toebehoren te Putten voor zijn leven lang in pacht krijgt. De voorwaarden zijn dat hij de Hof zal beheren, alle belastingen en andere afdrachten zal voldoen en mogelijke twisten zal oplossen zonder het Capittel daarmee lastig te vallen. Hij moet de Hof in goede staat houden en niets afsplitsen of onder verpachten. Hij mag geen vruchtbomen kappen zonder toestemming van het Capittel, uitgezonderd het normale brand- en gebruikshout. De pachten die op 11 november (Sint Maarten) betaald worden moeten binnen 14 dagen naar Xanten gebracht worden. Het bedrag bestaat uit 12 Oberlandische Reinse Guldens of een vergelijkbare waarde daarvan. Misoogsten, roof, brand en geweld e.d. mogen geen reden zijn om niet te hoeven betalen. Na niet betalen en na Reijners dood vervalt het contract en komt de Hof weer aan Xanten. Als onderpand voor schadeloos stelling aan Xanten is een stuk land van ca 14 morgen in Pannerden gegeven. Waar dit land ligt is precies omschreven. Hier begint al het grote ongemak, namelijk waar ligt de Hof van Huinen zelf. Nergens in de stukken neemt iemand de moeite hier iets over te zeggen, zelfs niet hoe groot het is. Het werd door de partijen als bekend verondersteld. Oorkonde 156Reijner is gestorven en in 1550 komt er een proces over de Hof te Huinen. Augustinus Marissen (Pannekoek) als man en voogd van Elisabeth van Staverden verklaart dat de Hof volgens het verdrag van 1533 voor twee levens verpacht was, namelijk die van Reijner van Arler en van Henrick van Heerde. Nadat Reijner gestorven was kwam het aan Henrick en aan de weduwe van Reijner, Elisabeth van Staverden die kennelijk opnieuw getrouwd was met Augustinus Marissen Pannekoek. Het Hof in Arnhem bepaalt dat deze beiden de Hof te Huinen zullen voortzetten als gebruikelijk, tenminste zolang Henrick nog leefde anders zou de Hof terug komen aan Xanten. Maar nu sterft ook Henrick. Volgens het Capittel wilde Augustinus Maris nu de Hof te Huinen afhandig maken (beroven staat er zelfs) van Xanten. Augustinus redeneert dat de Hof in 1537 al 78 jaar in onbetwist eigendom van de voorouders van zijn vrouw was. Het Capittel had misschien andere goederen in de omgeving die aan de naam van Hof van Huinen beantwoorden. Er staat: hij toonde oorkonden die mede door de moeilijke tijden en door ruzies ontvreemd waren (wat moeten we hier onder verstaan, meer dan oorlog alleen?) die zijn eigendomsrecht en recht van verpachting ondersteunden. Uiteindelijk kreeg Augustinus niet zijn zin want het Hof in Arnhem sprak (voorlopig) uit dat het goed aan Xanten toebehoorde. Oorkonde 157Na de uitspraak in 1550 draagt het Capittel in Xanten het Hof in Arnhem op te zorgen voor de goede afhandeling. Oorkonde 162Inderdaad, in het jaar 1553 is er een proces geweest aan het Hof van Gelre te Arnhem over het eigendomsrecht van de Hof van Huinen. Aan de ene kant Augustinus Maris met zijn vrouw Elisabeth van Staverden, de dochter van Reijner van Arler, aan de andere kant het Capittel te Xanten. Augustinus als klager verklaart dat zijn goed, afkomstig van de voorouders van zijn vrouw, een tinsgoed is van de Hertog van Gelre. Het is samengesteld uit verschillende delen en niet het tafelgoed wat de beklaagden (van Xanten) voor ogen hebben. Overigens, de definitie van een tafelgoed schijnt te zijn dat het niet direct onder het gezag van de bisschop valt maar onder het Capittel zelf. Het goed, omschreven in de zogenaamde tinsboeken van de Hertog, was eens eigendom van Andries Splinter ook wel Andries van Huinen genoemd. Hij was getrouwd met Eefje. Zij zouden het onbetwist in eigendom hebben gehad en aan hun zoon Arnt van Huinen nagelaten. Deze heeft het verkocht aan de overgrootvader van Elisabeth, de vrouw van Augustinus, genaamd Henrick Reijners (van Arler). De weduwe van Arnt van Huinen huwde Reijner van Wedichem. De nalatenschap van Andries en Eefje is in 1457 verdeeld. Het deel dat Gerrit van Wedichem de zoon van Reijner krijgt verkoopt hij voor 50 gulden aan Henrick Reijner in 1467. Arnt van Huinen heeft het goed als een eigen goed beheerd. Aansluitend heeft Henrick Reijners het in 1471 (zoals later blijkt via een veiling) op zijn naam gekregen, het goed bezeten, verbeterd en van schuld ontdaan. In 1473 is ook het deel van de vrouw van Arnt afgehandeld. Na Henrick Reijner overlijden komt het op zijn jongste zoon Arnt Henricksen van Arler tot in 1533 het Capittel deze (blijkbaar labiele en onwetende) Arnt verleid om het goed voor twee levens in pacht te nemen. Hier tegen verklaart het Capittel altijd het volledige eigendom te hebben gehad. Andries Splinter en zijn vrouw hebben het in lijfspacht gehad, daarna hun zoon Arnt. De weduwe en wees van Arnt zijn zonder dat het Capittel het wist aan het goed gekomen en hebben het door schuld aan Henrick Reijners af moeten staan. Getuigen Gijsbert van Aller, verwant aan Henrick Reijners en Gerrit van Wedichem zoon van Reijner van Wedichem en de zuster van Arnt van Huinen zowel als Herman van Hell verklaren dat het goed eigendom van het Capittel was. Arnts weduwe Geertje heeft Johan Henricks gehuwd en na de dood van het kind van Arnt heeft het Capittel in 1484 het goed in lijfspacht gegeven aan Johan en zijn vrouw. Inderdaad is uit het tinsboek niet duidelijk dat het om een lijfspacht goed gaat en niet om een eigen goed van Arnt. Hier wordt ook het Capittelsgoed Buurlo aangehaald dat eveneens niet goed beschreven staat in de tinsboeken. Dan wordt tussen neus en lippen door ook een verklaring gegeven hoe het Capittel veel goederen in Gelderland is kwijt geraakt, namelijk door de oorlog tussen Hertog Adolf van Gelre en Johan van Kleef. Ten eerste heeft Henrick Reijners, zoon van Arnt Henricks van Arler een regeling getroffen met het Capittel en is het goed aan zoon Reijner van Arler en zijn dochter de vrouw van Henrick van Heerde in lijfspacht gegeven. Dochter Webbe van Reijner van Arler de vrouw van de aanklager heeft geen rechten verlangd. In de oorkonden van Xanten is niet terug te vinden dat er in 1562 weer een proces gevoerd wordt. Oorkonde 162 was de laatste die over Putten handelde. Procesverslag ArnhemDe uitslag van het proces van 1553 stelt dat het Capittel de volledige eigenaar van de Hof te Huinen is. Het verslag is te vinden onder 0124-4932 in het archief te Arnhem. In de 366 pagina's oud handschrift vinden we soms moeilijk leesbare tekst vol allerlei juridische steekspellen die voor mij als leek onmogelijk te doorzien zijn. Ik heb het vooral door gespit om enig idee te hebben waar de Hof te Huinen zou moeten liggen. Zoals gezegd is er wel een nauwkeurige beschrijving van het onderpand in Pannerden, maar niet van de Hof zelf. Een probleem wat toen ook al genoemd werd is al dat er wel 25 tot 30 goederen waren die ook "het goed te Huinen" werden genoemd. Ook is het verwarrend dat er soms over de Hof te Hunolt en dan weer over de Hof te Huinen wordt gesproken. Xanten heeft het overigens intern in 1393 over "der Hof tot Hunolt", in 1484 "der Hoff to Hunen", en in 1525 over de "Curtis Nykercken". Als leek begrijp ik Hunolt als Huna Holt, dat is moerasbos. Nadat de bossen waren gekapt werd het dan Hunen, dat is moeras. Daarna werd het in Xanten waarschijnlijk Curtis Nykercken omdat Van Arler in Nijkerk woonde. Zelfs de heren van Xanten zouden inmiddels niet meer weten waar de Hof van Huinen lag. Het beste aanknopingspunt voor de locatie heb ik gevonden in een kopie van een koopcontract uit 1454 waarin Arnt van Huijnen en zijn vrouw Mergriete aan Peel Germans bepaalde rechten verkopen uit hun hofstede met twee stukken land daar aan gelegen. De ene heet de Heinenkamp en daar woont Engbert Henricksen op. Het ligt tussen de Sprielder Koeweg en die andere weg (maar welke?). Volgt allerlei juridische taal over de betaling en schadeloos stelling bij eventueel niet betalen, maar verder geen woord over waar het goed zelf ligt, hoe het heet, hoe groot het is of hoe die andere kamp heet. Voor mij anno 2020 onbegrijpelijk en voornamelijk te verklaren uit onwil en luiheid van de opstellers van de contracten om zich te verdiepen in de echte situatie. Het oplepelen van allerlei standaard juridische zinnen is wel zo gemakkelijk. In 1471 wordt er gepeind aan het erf en goed van Arnt van Huinen. Peinden wil zegggen beslag leggen wegens wanbetaling. Ook hier weer een zinloze toverformule waar het goed ligt. Het gehele erf en goed van Arnt van Huinen, met eggen (heggen?) en einden (?), met hoge en lage, met bos en broek, met heide water en weide, en voorts met alle toebehoren zoals het gelegen is in het kerspel van Putten buurtschap Huinen, niets daar van uitgezonderd. Er plegen twee huizen op te staan. Volgt nog een stuk land in Nijkerk bij Moorseler geheten Orenborch. Het geheel is een onderpand voor een hypotheek met Reijner Casijns zoon als schuldeiser. Het goed wordt geveild maar eerst komt niemand opdagen, misschien lag het gevoelig. Later komt Henrick Reijners (scholt te Putten en Nijkerk); hij biedt aan het goed te kopen voor tweehonderd en zeven overlentse rijns guldens, wat hem wordt gegund. Verderop in het proces verslag verklaart Augustinus dat het goed te Huinen een Althovig (vanouds bestaand) tinsgoed is met twee soolweren (erven met huizen of boerderijen). Met een tinsgoed suggereert hij dat het vroeger in eigendom van de Hertog was, maar nu van hem zelf, hij moet daarvoor wel tins, een vorm van belasting, betalen aan de hertog. In de buurt tins worden de twee soolweren beschreven als: een stuk bijzonder degelijk akker land en ook de beide hofsteden met de vele enken zijn "wonderlick en discriminatur" (onderscheidend) gelegen. Het is uit "verscheidene boesemen (personen is boesems?) en olde naemen aen den Splinter van Huijnen gecoemen". Helaas weer geen duidelijke aanknopingspunten. Een magescheid (boedelverdeling) na de dood van Arnt van Arler scholt te Putten en Johanna zijn vrouw geeft allerlei bezittingen met de plek waar ze liggen, behalve bij de Hof te Huinen die ook hier weer bekend wordt verondersteld. Persoonlijk vind ik het van belang op te merken dat er onder de goederen ook de helft van het eigendom van de windmolen te Putten hoort. In het proces is er een getuige verklaring van Aleid de weduwe van Henrick Jansen. Zij heeft op het goed gewoond, eerst met haar ouders en later als boerin (bouwluiden) en weet nog dat de Heinenkamp er bijgekomen is. Geertje de vrouw van Arnt van Huinen die daarvoor op het erf woonde heeft zij goed gekend. Ze heeft tot nu vanwege het proces nooit gehoord van het Capittel van Xanten. Ze kent het goed ook niet anders dan onder de naam het Goed te Huinen. Aleid heeft zelfs Hendrik van Heerde moeten aanwijzen tot waar het goed zich uitstrekte, dit vanwege een verzoek van Xanten die het kennelijk ook niet wisten. Aleid wist ook nog dat de buitenste enk in de richting van het Hellerveld bij het (schaap)schot van Henrick Reijners aan het einde van het heetveld (heideveld) daar aangemaakt is (ontgonnen is) en dat de Sprieler Koeweg vroeger over het erf liep. Dit wordt onderschreven door Peter Jansen de oudste broer van Aleid. Een andere getuige Wolter Henricksen onderscholt te Putten en inmiddels 80 jaar oud verklaart dat hij indertijd naast het Goed te Huinen gewoond heeft en dat de Heinenkamp met een kampje de Smalle Morgen die nu onder het erf te Huinen gebruikt worden van zijn vader Henrick Broekkamps afkomstig waren en dat hij van het Smalle kampje nog altijd de tins betaalt. Andere bronnenIn het zogenaamde "Onclaerbouck van Veluwe" werd de stand van (recht)zaken bijgehouden die nog niet klaar waren. In 0203-45-0045 uit 1563 lezen we over het cap[itt]el van Xanten met de Hof te Huinen: … eerste ruiminge aen den Hoff te Huijnen in den ampte van Putten gelegen, daer Willem Roberts teijgenwoerdich op woent … Die naam Roberts moeten we onthouden. Dan de al genoemde tinsboeken. Hierin werd door Arnhem bijgehouden wie er over wat belasting moest betalen. Kwam er een nieuwe eigenaar dan werd hij bovenaan de bestaande lijst toegevoegd. Lang niet alle tinsboeken hebben de tand des tijds doorstaan. Tinsboek 7234-0240 uit 1549-1561 beschrijft: Henrijck Reijner Henricksen, voorheen Andries Splinter van 4 morgen (kantlijn: dit hangt in questie tussen Augustinus en Capittel van Zanten). Dezelfde van wegen Reijner Schoutmans van 2 morgen 4 hont. Dezelfde van 2 morgen end aan het erve alleer Lubbert Hunonts (Hunolts?) (kantlijn: dit zolde zijn die scholt to Putten, dit zolde Augustinus ook hebben). Het opmerkelijke is dat tinsboeken van 1706 tot 1813, dus tot zo'n 250 jaar later, precies dezelfde tekst geven terwijl die mensen al lang dood waren. Tins kon afgekocht worden, meestal werd dat aangegeven, hier is dat laatste niet gebeurd in elk geval. In de Nederlandsche Leeuw van 1960 pag. 277 heeft J.J. Hooft van Huysduynen een artikel gewijd aan "de Hof te Huinen van het Kapittel van Xanten". Het lijkt wel of hij het omvangrijke proces verslag uit 1553 niet gezien heeft, alleen die uit 1562 (0124-4947). Hij geeft ook een korte beschrijving van wat hier boven staat en zegt dat er in Xanten weinig bewijs is te vinden voor claims op de Hof van Huinen. Een punt hieruit is dat German ten Have, die het goed van zijn schoonvader Henrick van Heerde heeft gekregen, zegt dat men in Xanten vergeefs zal zoeken naar de ontvangen tins uit Huinen. Inderdaad lijkt dat een probleem te zijn. Nu heeft Van Huysduynen in 1960 in Xanten een oud perkament gevonden uit 1385 wat hij aanduidt met M.W. 62. Ik heb dat niet in de huidige inventaris lijst kunnen terug vinden. In het stuk uit 1385 heeft hij een lange reeks namen gevonden van mensen, o.a. uit Huinen, die aan Xanten moesten afdragen. Hij vermoedt dat men dit document in Xanten destijds te oud vond, het lijkt me eerder dat ze het toen niet konden vinden in hun administratie. Misschien ook omdat het als bewijs tegen hun werkte. Of al de namen uit Putten afkomstig zijn is de vraag, er staat alleen dat zij (ca 50 personen) in Putten moesten betalen. Zo is er ook een lijst namen van personen die in Ede moesten betalen.
Waar lag de Hof te HuinenWe zullen het moeten doen met de weinige aanwijzingen die we tegen zijn gekomen. De naam van perceel de Heinenkamp is er een. Die naam ben ik tegen gekomen in een document van de Kelnarij geheten "de Tient in Huinen" (0324-140) over de periode van 1627 tot ca 1750 en in de Hoendertient van Domeinen (0360-82) van 1870 en 1878. De Heinenkamp is hieruit te distilleren als liggende op kadastraal nummer F105 (zie fig. 1). Ook wordt bij de Kelnarij nog de Heidekamp (in de volksmond Heetkamp) genoemd. Het zijn percelen van Maes Mutsengoed alias het Hoge Erf zoals het in 1642 heette, het latere Motsengoed. En inderdaad, in 1642 heette de boer Maas Mutsen. Was hij de naamgever, of was hij naar het goed genoemd? Bij een lijst van inwoners van Putten uit ca 1627 van de Kelnarij (0324-37E) staat tussen de Grote en de Kleine Weul het erf Huinen genoemd met als bewoner Maas Evertsen. Zei de getuige in het proces van 1553 niet dat zij het goed niet anders kende dan als het Goed te Huinen? In de volksmond werd Maas Evertsen waarschijnlijk Maas Muts genoemd en het erf Huinen alias het Hoge Erf vanaf die tijd Maas Mutsengoed. Dat allitereert ook lekker. Bij de verponding in 1650 zien we weer de naam Het Hoge Erf met als eigenaar Cornelis van Dulmen scholtis te Ermelo. In 1629 heet het goed in deze tiend opgave nog het Hoge Eind i.p.v. het Hoge Erf, dat moet een vergissing zijn want die naam hoorde elders. Als de eigenaar stond kortweg geschreven Arler. Later zien we als eigenaar onze praetor Henrick van Arler. Als ik praetor opzoek in Google krijg ik hoge ambtenaar als verklaring. Dus toch weer de scholt Henrick van Arler? Dat zou betekenen dat de familie het goed weer in handen heeft gekregen. Wel zagen we dat het bij de verponding in 1650 alsnog een andere eigenaar had. Was het inmiddels verkocht door Van Arler, of waren er zoals vaker meerdere eigenaren. De Heinenkamp is in 1832 onderdeel van Klein Motsengoed en ligt net oostelijk van Groot Motsengoed. Bij twee van de vier percelen die bij Maes Mutsengoed genoemd worden komt ook de Koeweg voor als plaatsbeschrijving. Mogen we aannemen de Sprielder Koeweg? Iets ten noorden van Motsengoed ligt de Oude Nijkerkerweg en die loopt van Nijkerk richting Garderen en komt daarbij door Sprielt. Het geheel overziend lijkt me dit de beste kandidaat voor de Sprieler Koeweg die door de getuigen genoemd werd. De Koeweg zou eerder ook over het erf van de Hof van Huinen hebben gelopen, dat is met weinig fantasie op de kaart van 1832 wel te volgen. Dan is er sprake van twee soolweren en hofsteden. Op de kaart zien we zowel Groot als Klein Motsengoed, al werden ze vroeger nog niet zo genoemd in de documenten die we tegen kwamen. Dan kwamen we de persoonsnaam Robert tegen die op het goed gewoond zou hebben. Nu is deze naam vrij zeldzaam in deze streken in de tijd waarover we het hebben. Nu ligt, toeval of niet, noordelijk van het grondgebied van Klein Motsengoed, aan de andere kant van de Oude Nijkerkerweg het erfje Robertskamp. Getuige Aleid heeft het over het ontginnen van een kamp aan het einde van de Heetkamp (Heidekamp), dit zou de latere Schonekamp kunnen zijn (F38). Waarbij de Heetkamp onderdeel van F40 is. In 1832 staat er zelfs nog een schaapskooi (F45) aan het eind van de Heetkamp waarover zij spreekt. In de Protocollen van bezwaar kunnen we Motsengoed weer oppikken in 1689 als Antonij van Gunster en Geertruijt Dullers (dochter van Cornelis van Dulmen?) een deel van het goed verkopen aan Henrik Elberts en Aletta van der Boek. Even later in 1696 zien we dat er beslag wordt gelegd (gepeind) door Dr. Jan Cockengen, burgermeester te Bommel en Joffer Alyda van Twijler (Twiller). Zij bezaten veel goederen in Putten en waren vaak geldverschaffers bij hypotheken. Even later zijn ze eigenaar. De manier voor de elite om goederen in bezit te krijgen. In 1708 komt het goed gedeeltelijk aan de heer Vrieswijk met vrouw van Middagten en Aart Evertsen van Wenkum. Ook Jan Burgert Wolfsen en Geertruit Schrassert worden even later in 1709 als mede eigenaren genoemd. We zien soms eigendomsrechten van 1/20 deel verkocht worden, maar in 1748 komen Renger Gerritsen en Evertjen Killen als eigenaar boven drijven. Opvallend genoeg wordt er nog steeds niet over Groot en Klein Motsengoed gesproken. Wel zien we omstreeks 1750 bij de Kelnarij tiend voor het eerst twee eigenaren met eigen percelen. Aalt Otten op het latere Groot Motsengoed en genoemde Renger Gerritsen op Klein Motsengoed. In 1777 nemen Gosen Hendriksen en Grietje Aalts hypotheek op het goed. In 1798 zijn ze nog steeds eigenaar. Bij de invoering van het kadaster in 1832 is Gijsbert Hendriksen eigenaar van Groot Motsengoed (F109) en Geurt van Krunseler van Klein Motsengoed (F111). TenslotteHet lijkt erop dat we de Hof van Xanten gelokaliseerd hebben. Eerdere suggesties van Henk Esveld in het jaarboek 1994 van het PHG op basis van de naam alleen, als zou het boerderij de Hoge Hof in Huinen zijn, kunnen we terzijde schuiven. Die heeft zijn naam kennelijk toch aan een hoog gelegen tuin te danken. Wel noemt hij Motsengoed als kandidaat voor het Goed te Huinen, al zou dat volgens hem ook aan Bokhorst of Polen gelinkt kunnen zijn. De eigenaren van Motsengoed na invoering van het kadaster in 1832 zijn bekend en hier niet verder ter sprake gekomen. Terug komend op de processen over het eigendom, een jurist zou beter kunnen beoordelen of die eerlijk zijn verlopen. Als leek lijkt het mij toch, dat als je een goed op een veiling koopt, zoals Henrick Reijners van Arler in 1471, je dat toch als volledig eigendom mag beschouwen. Xanten is wellicht te kort geschoten in de controle op hun goed. In het proces hebben ze ondersteuning van hun standpunt gekregen van andere kloosters, onder meer van de Abdinckhof, St Marie en Elten. Logisch dat zij voor waren, het waren soortgenoten en het had hun ook kunnen gebeuren. De scholt Van Arler was wellicht te goeder trouw, maar moest het onderspit delven in deze zaak. Toch is de naam Van Arler later weer verbonden aan het goed. Informatie ontbreekt vooralsnog hoe de eigenaren zich precies opvolgden in die tijd. Xanten werd hier ook wel geschreven als Zanten. Misschien is de Puttense familie naam Van Zanten een herinnering aan dit verre verleden? Rest nog een opmerking over de Matseweg die zijn naam ontleende aan Motsengoed. Typisch weer het geval waarin iemand probeerde die plat Puttense naam naar het ABN te vertalen. Dan te bedenken dat het eigenlijk Mutsengoed was, dat klinkt pas echt sullig.
Bronnen: |