Klik hier voor de printbare PDF-versie van dit verhaal
Veel Puttenaren kennen wel het pad over de Hooft. Misschien niet bij naam, maar wel als het eerste stuk van het Volenbekervoetpad vanaf de Telgterweg bij Geurts tot aan de Beekweg. Kijken we op de luchtfoto in fig. 1 dan zien we veel bos, terwijl er op de kadastrale kaart van 1832 (later in fig. 3) nog heel veel bouwland was. In de hoek van de huidige weiland enclave halverwege tussen het pad en de Telgterweg stond toen boerderij de Grote Hooft. Er is ook een boerderij de Kleine Hooft geweest, die in 1832 al was afgebroken, en waarvan de exacte plek onzeker is. De naam Hooft van het gebied is afgeleid van de naam Hof van Putten. Het was een leengoed van de Hertog van Gelre. Dit klink allemaal rechttoe rechtaan, maar het was een stapje ingewikkelder. Er was namelijk ook een Hof van Putten in de buurt van Elburg waar het een onderdeel van was. In het “Register op de Leenakten” van Sloeth is te lezen dat in 1363 ridder Herbaer van Putten daarmee beleend was door de Hertog. Ter onderscheiding van de Hof van Putten bij Elburg wordt in de leenakten onze Hof, de Hof van Putten bij Ermelo genoemd. Van een voorganger is er de “Staat der bezittingen van Herbertus van Putten” uit 1313, met een transcriptie door Doorninck en Molhuysen anno 1902. Het gebied van de Hooft is in de Latijnse tekst moeilijk te herkennen. Al komt Ermelo wel enkele malen voor, het lijkt hier nog geen gewoonte te zijn die te omschrijven als de Hof van Putten bij Ermelo. In het jaarboek uit 1994 van het Puttens Historisch Genootschap (PHG) schreef Klaas Friso al een verhaal over de Hooft. Ook hij had kennelijk moeite de Hooft te herkennen en nam genoegen met de Hof in Putten op de Veluwe. Ik sluit me daarbij aan. Hoe overigens de Hof van Putten bij Elburg is ontstaan is vergeten. Zou de oorsprong niet gewoon in ons Putten hebben gelegen?
De ridders Van Putten hebben een roemrucht verleden. Ze waren partij in de strijd tussen de Bronkhorsten en de Van Heeckerens. Het stamslot Puttenstein van de ridders gelegen bij Elburg werd in 1375 verwoest door de Van Heeckerens met medewerking van inwoners van Kampen en horigen van de bisschop van Utrecht. In een leenakten tekst over het jaar 1402 is te lezen dat opvolger Pelgrim van Putten ook de Hof van Putten bij Ermelo in leen heeft “mitten horigen luden en de thynse mit sijnen toebehoeren” (Gelders Archief 0002-103-0160). Deze Pelgrim laat alleen een dochter geheten Aleid na. Zij trouwde met Reinart de Vos van Steenwijk en zij waren de opvolgers in het jaar 1420. “… Aleyt van Putten Wilner Pelgrims dochter van Putten was onsse beleende wyff mit Reynart die Voss hoeren man …” (0002-0103-00447). Zij moest wel trouwen nadat zij zwanger van hem was geworden. Haar vader was er op tegen en onterfde haar. Dochter Hadewich van Aleid en Reinart de Vos doet haar rechten in 1424 over aan haar broer Henrik de Vos van Steenwijk. Die krijgt in 1450 ook de rest als erfenis van zijn moeder. Dan verschijnt er iets vreemds op het toneel. “Jaarlijkse ontvangst van Gijsbert Bessel Looijen zoon van 31 molder rogge als erfelijke rente uit de Hof van Putten bij Ermelo waarvan 1 molder uit Kempensgoed, beide in de kerspel van Putten gelegen”. Dit volgens brieven die Gijsbert kon overleggen (0002-115-0144). Meteen daarachter staat nog de bekende tekst geschreven over het leen de Hof tot Putten bij Ermelo op naam van Henrick de Vos van Steenwijk. Wat is er aan de hand? De leenakten zeggen daar niets over. Bij het doorspitten van korte verslagen van de rechtbank in (ons) Putten kwam iets naar boven. Het begon al in 1425 als Reinalt de Vos van Steenwijk ene Bernt ten Hove voor het gerecht daagt (0203-8-0038, 0050, 0062, 0091, 107, 115, 129 en 145). Het proces loopt tot in het jaar 1429. Bernt is zo te zien de beheerder of zetbaas van de Hooft, hij wordt namelijk door Reinalt een meijer genoemd. Reinalt begint dat het een edel hof is van de heer van Gelre met daarin beleende mannen en horige luden en tyns (een soort erfpacht). Er wordt nog een zijdelingse opmerking gemaakt dat het al minstens 50 jaar lang gebruik was om te vergaderen op de Wesenakker en niet zoals voor de hand ligt op de Hof zelf. Waar de Wesenakker lag is overigens onbekend. Reinalt is met de Hooft beleend en Bernt heeft daar brieven van die Reinalt wil inzien want de familie is die kennelijk kwijt geraakt. Dat zou gebeurd kunnen zijn bij de genoemde verwoesting van Puttenstein in 1375 waarbij het archief door de Kampenaren was ingepikt. Misschien was het een gevolg van de onterving door haar vader Pelgrim van Putten, maar dat had hij kort voor zijn dood teruggedraaid. In het proces wordt gedreigd met boetes en het komt maar niet tot een oplossing zodat de rechter er genoeg van krijgt en dreigt op te stappen. Uiteindelijk belooft Bernt de brieven die hij kreeg van de voorouders van Aleid van Putten te tonen. Jammer genoeg krijgen wij niet te zien wat de inhoud van die brieven was. Het lijkt erop dat die voorouders bij Bernt in het krijt stonden en hem toezeggingen hebben gedaan. Te denken valt dat ze de Hooft aan Bernt verkocht hebben zonder dit aan de Hertog te melden. Hoe dan ook, terwijl Henrick de Vos van Steenwijk nog in 1465 als beleend man staat geregistreerd, staat in 1470 geschreven: Henrick die Vos van Steenwijck tot behoeff van Gijsbert Bessel Loyenssoon. In 1481 is Fije, de dochter van Kil van Nulde, en nu weduwe van Gijsbert Bessel Loyenssoon voor de helft beleend met de Hooft. De andere helft komt op naam van hun dochter Hille ten Hove (ten Hove wordt ook vaak geschreven als ten Have of ten Hooff). Ze nemen dus de naam van het goed aan. Zie ook mijn verhaal “De Coning van Nulde”. In 1482 is Puttenstein weer met de grond gelijk gemaakt. De Vossen van Steenwijk komen niet meer in beeld voor wat de Hooft betreft. In 1492 is Fije van Nulde kennelijk opnieuw getrouwd met Gerrit Elbertssoon. Het deel van dochter Hille wordt aan haar overgedragen en Fije heeft nu het hele leen De Hooft of Hof van Putten bij Ermelo zoals het nog steeds heet in de leenakten. Hille van Nulde(!) trouwt met German Boeijen Hendrickszoon en krijgen waarschijnlijk al voor hun huwelijk een zoon die Kil ten Hove of ook nog wel Kil van Nulde wordt genoemd. 1531 Kil ten Hove erft het leen van zijn grootmoeder Fije. Er waren betalings achterstanden maar die worden kwijtgescholden omdat de vader van Gijsbert voor de hertog Karel van Gelre in Friesland gevochten had en daarbij was gesneuveld. Kil trouwt met Barbara Henricks en overlijdt in 1570. 1553 Er is een proces over 1.5 morgen grond aan de Putterbrink (0124_4928-0532). Kil ten Hove heeft toen hij nog onmondig was in zijn onnozelheid dit stuk land levenslang verpacht aan zijn zuster Gijsbertje en haar Jan Wolberts. Nu zijn die allebei overleden en hebben hun kinderen (met name German Jans) het land als hun eigendom beschouwd en ook enkele bomen omgehakt. German Jans ontkent dat de Hooft een leengoed is en zegt dat er alleen maar 31 mud rogge als erfpacht aan de Hertog wordt betaald. De 1.5m land hebben ze al sinds mensenheugenis in gebruik. Ze hebben er zelf een huis opgetimmerd waar ze in wonen. Nu hebben ze het van hun ouders geërfd. Er is nog een erfpachtbrief uit 1523. Het gaat om 1.5m land aan de Putterbrink waaraan ten noorden de Pas ligt, ten zuiden en ten westen is Arndt van Arlers land. Met de Pas (de Telgterweg als passage) en de Putterbrink in gedachten denk ik dat het gaat om B371 en 372 net ten zuiden van het pad over de Hooft en tegenover Geurts. Als ik het goed begrijp met alle Latijnse teksten moet German Jans en familie het land teruggeven. Wel zullen vier onpartijdige personen een schadevergoeding opstellen voor het huis. 1570 zoon Albert ten Hove volgt op. Zie testament (0434-93-0001). 1606 Een zoon van Albert die weer Kil ten Hoof heet volgt op na zijn overlijden. In 1622 verkoopt Kil de Hooft aan Gijsbert van Twiller (0002-27-0213). Die is nu beleend met de Kleine Hooft en alles wat er bij hoort. Er een omschrijving van het onroerend goed. Zo is de Kleine Hooft gelegen over de Harderwijkerweg (nu Telgterweg), ten noorden de Noortsteeg (Nordersteeg, nu Beekweg, de Schoonderbeek werd pas in 1661 gegraven), ten westen Henrick Vliek (op de Kleine Roest). Dan was er broekland geheten het Voorste Broek in het Putterbroek met ten zuiden de Broeksteeg (nu Engersteeg). Later zijn er de percelen geheten Hoofderbroek (B56, 57, 64 en 69). Maar niet vergeten moet worden dat er een ruil geweest is met Vanenburg ten behoeve van de aanleg van de Vanenburger Allee (0539 47). Het lijkt er op dat hij de Grote Hooft nog even aan zichzelf houdt want die stelt hij als onderpand van de verkoop. Even later in 1623 (0002-27-0225) is er opnieuw een tekst waarin de gehele Hooft wordt overgedragen. Proces over de verkoop.In 1623 was een proces over de verkoop van de Hooft door Kil ten Hoof (0203-101-0116). Kil ten Hoof was hier de verweerder. Zijn twee zusters Reijertje en Belije, die getrouwd waren met Wolter Jans Stam en Johan Wolters, zijn de eisers. Een broer van zijn vader geheten Daam ten Hoof is inmiddels overleden. De verkoop was al 16 jaar geleden en er is veel gedoe over kleine zaken. Een daarvan is of Kil ten tijde van de boedelscheiding na overlijden van vader Albert wel meerderjarig was. Dan had hij niet mogen tekenen en dat had weer (voor mij onduidelijke) juridische gevolgen. Hoeven holts waren leengoed maar verdeeld als allodiaal vrij goed. Het broek was verkocht als vrij tinsgoed maar was ook leengoed. In het proces komen allerlei details naar voren zoals de stedigheid van het goed ten Hoof aan de jofferen van Harderwijk die 2 mud en 3 spint rogge per jaar bedroeg. Daam had in 1614 de Voskamp (nu Vossegat B315, de naam is te danken aan de Vos van Steenwijk) verkocht aan Kil. Andersom had Daam vier Lubberoeden, die van Kil waren, verkocht, maar Kil wilde die helemaal niet kwijt (de Lubberoeden zijn net als de meer bekende korte en lange roeden buitendijks land geweest. Later zijn die allemaal door de Zuiderzee verzwolgen). Er was een “middelschot” gebouwd op de Hooft voor 6 schepel rogge en 3 mud boekweit. Daam had van zijn broer Kil een paard van 100 gulden gekregen. Dan komt er toch nog een oude leenbrief uit 1470 boven water: Toen heeft mijn heer Henrick de Vos van Steenwijk opgedragen te leveren 30 molder rogge en 1 uit Kempengoed uit de Hof van Putten wat vanaf nu een bijzonder afgezonderd leen zal wezen en blijven en zaliger Gijsbert Bessel Looijenzoon is daar mee beleent. Dan het proces zelf. Uit het magescheid (boedelverdeling) waarbij Kil als opvolger werd aangewezen blijkt dat Kil nog een momber (voogd) had en dus onmondig zou zijn. Er komen getuigenverklaringen over wanneer Kil geboren was. Getuige Maas Servaas was dienaar bij de oude jonker Elbert van Voorst op Schoonderbeek. Hij woonde daar ook toen het Engelse leger bij Nijkerk lag (er was steun van Engeland om te vechten tegen de Spanjaarden in de 80jarige oorlog). In het laatste jaar in de nawinter of lente waren enkele van die huurlingen Putten binnengevallen en hebben o.a. Herbert van Krachtighuizen en Bessel Borren gedood. In diezelfde lente was de vrouw van Aalbert ten Hoof (verweerders moeder) naar het huis Schoonderbeek gevlucht. Zij was in de kraam en beviel van Kil ten Hoof. De getuige was toen ook “mede in het geweer” (verdediger in de oorlog). Hij was indertijd, omdat juffrouw Van Voorst hem dat vroeg, naar de vroedvrouw gelopen om haar te waarschuwen. De volgende dag na de geboorte is hij de vader gaan vertellen dat hem een zoon Kil ten Hoof was geboren. De kraamvrouw heeft niet echt op Schoonderbeek gewoond wordt nog geschreven. Bij de Kellenaar lag nog een oud register van pastoor Wilhelmus Weise waaruit blijkt dat dit allemaal gebeurde in februari 1585. Daarin staan behalve Bessel Borren en Herbertus Gerhardi (van Krachtighuizen) ook nog Johannes Joanis en Stephanus Arnoldi als slachtoffers. Getuige Gijsbertje, weduwe Evert Timans, bevestigt dat zij “kraamwechster” (kraamwekster?, kraamwerkster?) is geweest van de moeder van Kil tussen Galli (16 okt.) en Martini (11 nov.). De kraam was rond vastelavond of in lente waarin de Puttenaren werden doodgeslagen. Conclusie was dat Kil ten Hoof in 1584 is geboren (de pastoor negerende) en dat hij ten tijde van het magescheid 22 jaar oud was. Volgens het toen heersende landrecht was men met 20 jaar meerderjarig. Er is een getuige verklaring dat vader Albert ten Hoof ongeveer in het jaar 1583 in het ouderlijk huis in Harderwijk kwam om daar 1 of 2 jaar te blijven. Claas Peelen, circa 55 jaar oud, is getuige op verzoek van Jan Woltersen, de man van Reijertje ten Hoof. Claas is in het grote pestjaar ook ziek geworden en heeft zijn gezicht verloren (is blind). Hij is daarna 5 jaar in de kost geweest bij Wolter Borgoengen. Daarna kwam hij 8 of 10 weken bij Albert ten Hoof die toen kerkmeester in Putten was. Daarna kwam hij voor 2 jaar en twee maanden bij Gerritje Ariaans in de kost. Vervolgens was hij 19.5 jaar bij Wolter Jans en 3 jaar en 3 maanden bij Jan Wincop. Als laatste kwam hij 12 jaar bij Kil Wolters tot heden Jacobi (25 juli) 1624. Het is dus 37 jaar geleden dat hij bij Albert ten Hoof woonde, die was toen net uit Harderwijk gekomen. Kil ten Hoof was een jong kind van circa 3 jaar oud en begon net duidelijk te praten, hij liep nog in een rok (jongens kregen pas een broek aan als ze zindelijk waren). Hoe dit proces eindigde werd niet opgeschreven. We hebben wel een inkijkje gehad in het turbulente leven van die tijd. 1627 De Kelnarij maakt een lijst van boeren en burgers in Putten om de afdrachten in de gaten te kunnen houden (0324_37H-0007). We vinden onder buurtschap Norden Melis Besselsen (Wincoop) op Cootmansgoed en Broekmansgoed. Broekmansgoed is overigens een schrijffout, het moet zijn Bergmansgoed. Deze boerderij ging later naar de eigenaar Winkoop heten en dat is tot op de dag van vandaag zo. De volgende boerderij wordt als Den Hooff geschreven, de naam van de boer is niet ingevuld. Misschien was er net een wisseling van de wacht. Volgt de Cleijnen Hoijff met als boer Marten Albertsen. Gijsbert van Twiller (die de Hooft had gekocht) was getrouwd met Aaltje Voet. Zij krijgen een dochter Aleida van Twiller en een dochter Gerarda van Twiller. Gijsbert had een broer Melis en hun moeder was Aleid van Wenckum. 1639 Gijsbert van Twiller is overleden, zijn weduwe Aaltje Voet beleend met de Hooft. 1642 dochter Gerarda van Twiller wordt beleend, zij trouwt met Henrick van Nulde en krijgen een dochter Gerarda van Nulde. Proces 1636Proces Maurits van Arler scholt te Putten contra Gijsbert van Twiller (0124-5157-0048). De titel is “Opboding erf den Grote en Kleine Hooft onder Putten”. Het speelde in 1634, kort na de slag om Grolle (Groenlo) in de 80 jarige oorlog met Spanje. De vraag is of pachters van De Hooft opgeroepen kunnen worden om te “wachten, te ijsen en dergelijke diensten ter defensie des gemeene vaderlands”. De provincie Gelderland verwacht van zijn inwoners om “op den (IJssel)stroom te gaan”, wacht te lopen, de ijsgang in goede banen te leiden en de vijand af te weren o.a. door verdedigingswerken te graven. Maar Van Twiller meent dat pachters van de Hooft daar niet aan hoeven bij te dragen. Getuige Jacob Melissen, ongeveer 50 jaar oud, was 14 jaar Boijer over de buurten Dasselaar, Nulde en Norden. Boijer is verwant met ons woord bode en hield kennelijk in dat hij de inwoners moest oproepen voor de herendienst. Dat deed hij ook met de bewoners van de Kleine en de Grote Hooft en die had hij in zijn tijd nooit overgeslagen. Getuige Lubbert Melissen, ongeveer 35 jaar oud, is kennelijk al zes jaar zijn opvolger en heeft dezelfde ervaring. Getuigen Reijer Petersen van Crachtighuizen 60 jaar oud en Kill Hendriksen ongeveer 36 jaar oud hebben 9 jaar op de Grote en Kleine Hooft gewoond. Zij zijn bij zo’n oproep voor de herendienst altijd thuis gebleven. Daarna was in de kerk de “breuke”(boete) voorgelezen. Het paard en het hooi dat ze af hadden moeten staan waren na tussenkomst van de Landvrouwe (eigenaresse) echter weer teruggebracht. Ook een verzoek tot een gift was afgeslagen. Getuige Coop Schrasser heeft een leengoed van Gelre in de buurt van Voorst en verklaart dat volgens een brief uit 1521 en vanwege vorstelijke mandaten aan Geurt van Staveren deze leengoederen niet bezwaard zijn met herendiensten. Toch heeft hij om de vijand tegen te houden in het kader van de bescherming van het vaderland wel zijn bijdrage geleverd. Gijsbert van Twiller zegt dat de andere leengoederen van Gelre die in Putten liggen zoals het huis Aller en huis Hell ook niet bezwaard zijn met herendiensten. Zij geven daarvan ook een schriftelijke verklaring. Zij moeten in noodgevallen de vorst namelijk al volgen met hun paard (krijgsdienst) en zouden dan dubbel geraakt worden. Ondanks dat is toch het paard van zijn pachter in beslag genomen. Getuigen Gerrit Jansen 58 jaar, Reijner van Craftichhuizen in de 60 jaar en Kill Henricksen 38 jaar oud. Gerrit heeft met zijn vader als pachter 7 jaar op de Hooft gewoond. Reijner is al negen jaar pachter en woont nu nog op de Hooft. Ook Kill is al 9 jaar pachter en woont daar ook. Gerrit en Reijner zijn in die periode nooit voor de herendiensten gevraagd. Kill is wel gevraagd maar is nooit gegaan. Getuigen Kill ten Hoof oud 52 jaar en Melis Woutersen oud 70 jaar verklaren als voormalige pachters van de Hooft dat zij of hun voorgangers nooit aan herendiensten of klokkenslag onderworpen zijn geweest en altijd thuis zijn gebleven zonder “molestarij” van iemand. Wel hebben zij vaak van hun ouders gehoord dat als er nood was, ze de heer van het land met hun paard te dienst moesten komen. Kill heeft nog tegen zijn pachters gezegd dat als ze toch mee willen doen ze dan maar een andere pachtboerderij moesten zoeken. Hij heeft er in de afgelopen 30 jaar ook geen problemen mee gehad. De uitslag van het proces is niet bewaard gebleven. Verponding 1650In 1650 was er een taxatie van alle goederen vanwege de belasting. De weduwe van Nulde (dus Gerarda van Twiller) bezit de Cleijnen Hoeff (spreek uit Hoof). De pachter Wulff Elbertsen bewoont het huis. Er ligt 5 mud (2.86 ha) bouwland bij waarvan hij 1/3 van de oogst in natura aan pacht betaalt samen met nog 9 gulden. Hij heeft 1 paard en nog 3 koeien die in het broek lopen. De eigenaar betaalt 3 mud en 3 spint rogge stedigheid (erfpacht) aan (de jofferen van) Harderwijk. Gerarda van Twiller bezit ook de Grooten Hoeff. De pachter Evert Beerts bewoont het huis. Er ligt 9 mud (5.14 ha) bouwland bij waarvan hij 1/3 van de oogst in natura aan pacht betaalt. Hij heeft 3 paarden en in het broek lopen 5 koeien. Bij de Grote Hooft is ook een stukje houtwal (heghholts). De eigenaar betaalt voor dit grotere bedrijf ook 3 mud en 3 spint rogge stedigheid. Nu hebben we wat meer duidelijkheid over de grootte van de twee bedrijven. Ik vraag me wel af of er niet zuiniger gezaaid werd en een mud (0.57ha) eigenlijk als een morgen (0.86ha) gerekend moet worden. Dan kloppen de bouwland oppervlakten uit 1832 namelijk vrij goed. In de tinsboeken is de Kleine Hooft te vinden als 9 morgen groot (0012_1496-0132), maar misschien is dat voor heide en het broekland. De Grote Hooft is ook duidelijk groter in oppervlakte van het bouwland. De pachter heeft ook 3 paarden. Als er geploegd moet worden leent hij er wellicht een uit aan de pachter van de Kleine Hooft. Opmerkelijk is dat er niet genoemd wordt dat het om leengoederen gaat waarvoor jaarlijks 31 mud rogge aan de Hertog betaald moet worden. Dit had een vermindering van belasting gegeven. 1669 Aleida van Twiller, getrouwd met dr. Johan Cockengen, beleend met de Hooft. 1671 Gerarda van Twiller, de zuster van Aleida, nu beleend. Misschien was dat gezien de volgende punten meer een formaliteit dan een praktische invulling. 1700 Gedoe tussen Cockengen en zijn pachter Jan Gerritsen omdat die de daken van het huis, berg en schoten op de Groten Hof niet goed zou hebben onderhouden, ook het houtwerk van het dak is verrot (0203-337-0123). 1707 Aleida van Twiller, nu weduwe van Johan Cockengen, is nog steeds in beeld. In de protocollen van Putten is te lezen dat ze in 1696 al een hypotheek namen op de Grote en de Kleine Hooft in Norden. De pachter op de Grote Hooft is dan Jan Gerritsen en op de Kleine Hooft Gerrit Jurriens. Aleida en Johan kregen geen kinderen en ze dragen de Hooft over aan Aart Evertsen van Wenkum en zijn vrouw Elisabeth Collert. Zij waren met 6000 gulden de voornaamste geldschieters met alweer een nieuwe hypotheek (0008_878-0364). Bovendien was er een betalingsachterstand. Dat bedrag was mede voor de erven Klein Boeijen, de Hudding en Motsengoed. 1709 Elisabeth Collert maakt na overlijden van haar man Aart een testament waarin de Hooft over zal gaan op hun kinderen Anna, Jacoba en Wichmoet van Wenkum. 1715 Elisabeth Collert maakt opnieuw een testament waarin de Hooft overgaat op een Aleida van Twiller. Dit is niet de ons bekende maar een kleindochter van Melis, een broer van haar vader. Een jaar later wordt Aleida van Twiller weduwe van Assuerus Tulleken beleend met de Hooft. 1717 Majoor van de Cavalerie Frederik Hendrik Schortes, weduwnaar van dochter Margareta Aleida Tulleken, samen met Rutger en Everhard Tulleken beleend. In 1720 is Frederik als enige beleend met de Hooft. 1738 Frederik Hendrik Schortes heeft een conflict met Jan Peter Becker, eigenaar van Schoonderbeek. Die heeft in 1691 kennelijk zijn nieuwe papiermolen (nu plek Beekweg 1) tegen erfpacht op terrein van de Hooft gezet. De Schoonderbeek aldaar werd verplaatst vanaf de noordzijde van de Beekweg naar de zuidzijde. Nu is er achterstallige erfpacht. Ook moet hij het bruggetje over de beek repareren omdat de boer van de Hooft nu zijn uitweg niet kan gebruiken en een grote omweg moet maken (0203-355-0019, 0203-356-22). 1742 dochter Aleida Schortes en haar man Heribert van Westerveld erven het leengoed. 1784 Heribert van Westerveld als bezitter van de Kleine en Grote Hooft wil schadevergoeding van zijn bouwman Rijk Besselsen die in 1782 kennelijk onterecht vee en ander roerend goed van de Hooft heeft verkocht (0203-368-0109). 1793 dochter Mechtelt van Westervelt (van de Essenburg) erft het leengoed. 1809 Na het overlijden van Mechtelt in 1808 gaat het leengoed de Hooft over op haar zuster Frederica Henrietta van Westerveld. Maar het leenstelsel is na Napoleon afgeschaft, we moeten andere bronnen aanboren. In de protocollen van Putten is nog net een laatste pagina te lezen over de Hooft (0203-864-0111): Bloeimaand 1810. Op verzoek van jonkvrouwe F.H. van Westerveld als erfgename van wijlen haar zuster jonkvrouwe Mechteld van Westerveld is geregistreerd het volgende perceel als de helft van een huis en erve N318 gelegen onder Putten buurtschap Norden genaamd de Grote en de Kleine Hooft met zijn zaai, hooi en weilanden en houtgewassen (de andere helft was al in haar bezit). Frederica Henrietta overlijdt in 1813. Zij legateert de Kleine en Grote Hooft aan Heribert van Westervelt van de Salentein. In het document dat ik kreeg van Hans van Dijk uit Ermelo was vermeld dat het lag onder Putten buurtschap (met ander handschrift ingevuld, Diermen). Hier is duidelijk door iemand een fout antwoord gegeven. Heribert kreeg een dochter die Aleida Johanna van Westervelt heette. Zij trouwde met Paul Engelbert, baron van Hangest d’Yvoy. Deze Paul Engelbert woonde op de Salentein en is overleden in 1843. De Hooft vererft op dochter Anna Magdalena van Hangest d' Yvoy, echtgenote van mr. Hendrik Maurits van Weede (notaris Commelin 1846-164 Amsterdam NOTI01626000339). In 1866 na het overlijden van Hendrik Maurits volgt meer informatie (0168_3892-0082, 1866 0168_3892-0095). Als Anna Magdalena ook overlijdt in 1877 vererft de Hooft op hun zoon Rudolf Evert Willem van Weede (0168-3909-0285, 0168-3911-0227). In 1889 is er nog een verkoop van rogge op de Grote Hooft, jonkheer Rudolph Everhard Willem van Weede is dan de verkoper (notaris Pliester 2095). Na zijn overlijden in 1933 gaat het naar zijn zuster Jacquline Pauline van Weede getrouwd met jonker Jan Hendrik van Haersma de With. Zij krijgen een zoon die wij in Putten jonker Jan noemden (Johan Minnema van Haersma de With 1878-1965). De wat excentrieke neef jonker Frits volgde hem na zijn overlijden in 1965 op. In 1991 moesten er na het overlijden van jonker Frits hoge successierechten worden betaald. Een afgesplitst en verkocht deel van het enorme grondbezit kwam aan de familie Richardson. Dat deel ging Landgoed Volenbeek heten en De Hooft is daar nu een onderdeel van geworden. Na hun beider overlijden is Landgoed Volenbeek in een stichting terecht gekomen De laatste pachters1815 Op 14 februari vindt een verkoop van roerende goederen plaats op de (Grote) Hooft in Norden (0168_1107-0146). Het zijn de spullen van pachter Gosen Jansen van Dasselaar. Gosen van Dasselaar kwam van de gelijknamige boerderij in buurtschap Dasselaar. Dit heeft tot verwarring geleid bij het Kelnarij archief in het Gelders archief waarin Goosen van Dasselaarsgoet ten onrechte is gerangschikt onder Norden. Van de veiling is een uitgebreide inventaris van wat er verkocht is. Te beginnen met een plaggezicht voor 16 gulden, een tafel voor 14 en een vuurhaard voor 13 gulden. Er worden 2 paarden, 3 koeien en 37 schapen verkocht. Buurman Peel van der Heiden, pachter op Winkoop, koopt een van de twee boerenwagens. Opvallende kopers zijn de familie Van Renselaar, niet onlogisch want Breunis Gerritsen van Renseler en Geertje Willems zijn de opvolgende pachters. In de zomer van 1815 verkoopt Gosen Jansen van Dasselaar nog 20 percelen rogge van de Hooft (0168_1107-0271). Hijzelf is weer terug op de boerderij in Dasselaar waar hij vandaan kwam. Het jaar daarna is er een rogge verkoop door Van Renseler (0168_1108-0255). 1837 (Gunning 240). Vader Breunis Gerritsen van Renseler is in 1833 overleden, zijn weduwe Geertje Willems geeft aan dat hun huis in Norden (post)nummer 119 heeft. Ook hier weer een uitgebreid verslag van alle bij veiling verkochte roerende goederen. De hond wordt verkocht voor precies een gulden. Opmerkelijk is de verkoop van een maiskar voor 16 gulden. Wie zegt dat de verbouw van mais pas van de laatste tijd is? Zoon Willem van Renselaar met Gerritje van de Kamp volgen op (0168_3911-0197). 1875 Hun zoon Breunis van Renselaar, getrouwd met Gerritje Vliek, volgen in 1875 op tot 1880. Dan is er nog een laatste jaar bewoning door Hertger van Strieland, hij was getrouwd met Dreesje Vliek een zuster van Gerritje (en van mijn overgrootvader Rikkert Vliek). Zijn broer Lambertus van Strieland getrouwd met Geertje van Renselaar komen dan op het naastliggende Winkoop. De landbouw raakte rond 1880 in een grote crisis door de komst van stoomschepen die goedkoop graan uit de VS haalden. Men liet Grote Hooft afbreken en beplantte de bouwlanden met bomen, men zag een goede toekomst in het gebruik als stuthout in de kolenmijnen.
Verdwijning van de Kleine HooftDe Kleine Hooft als gebouw is al lang geleden verdwenen. Op de oudste kaart van Putten met enig detail, die van De Man uit 1805, is het al niet terug te vinden. Nu is die kaart vrij onbetrouwbaar in het weergeven van percelen. Gebouwen daarentegen geeft hij meestal wel redelijk goed aan, zoals de schaapskooi op het westelijk heidegebiedje. In 1810 was er bij de overdracht ook maar een huisnummer (N318). In 1832 komt de eerste betrouwbare kadasterkaart uit. Hij was gemaakt om de belastinginning eerlijker te laten verlopen. Met name de adel moest met de billen bloot over hoeveel grond ze bezaten. De steeds hogere belasting heeft dan ook tot de ondergang van veel van de enorme landgoederen geleid. Paul Engelbert de Yvoy was in 1832 eigenaar van de Hooft. We weten uit het bijbehorende register nu ook wat bouwland, weide, bos en heide was. Daarmee is de kaart in fig. 3 door mij ingekleurd zodat een soort luchtfoto ontstaat. Volgens overlevering (buurman Hendrik van Nijhuis) zou de Kleine Hooft gestaan hebben op kadastraal perceel B344 of daaromtrent. Een aanwijzing is ook het perceel B345 waar in 1832 nog hoge bomen stonden zoals op veel boerenerven gebruik was (en is). Klaas Friso meende dat het gebouw op B427 de Kleine Hooft was, maar dat is duidelijk een schaapskooi geweest. Het kadaster noemde het in 1832 dan ook een schuur. In mijn jeugd waren er nog muurrestanten te zien. We mogen wel aannemen dat het de schaapskooi van de Kleine Hooft was, de Grote Hooft had een eigen schaapskooi op het erf. Overigens, perceel B340 heette de Schotkamp vanwege het Schapenschot zoals een schaapskooi vroeger genoemd werd.
TenslotteJonkheer Rudolph Everhard Willem van Weede zal de aanzet hebben gegeven om de bouwlanden van de Hooft te beplanten met bos. Het werd vooral dennenhout voor de mijnbouw zoals we al schreven. Mijn moeder wist nog te vertellen dat jonker Jan in eigen persoon de Amerikaanse eikebomen op de Hooft stond te snoeien. Hij was erg begaan met het bos als productie middel. In de tijd van jonker Frits werd het bos verwaarloosd. Ik weet nog dat er door arme vrouwen gesprokkeld werd. Zelfs het blad werd verzameld voor potgrond. Jonker Frits leefde sober en had niet diezelfde interesse als zijn oom. In plaats van de fiscus te spekken gunde hij zijn pachters een lage huur. Nu is het vooral natuur wat de klok slaat, en laat men bomen die omvallen gewoon liggen als voedsel voor kevertjes. De kevertjes dienen weer als voedsel voor vogels. De economische waarde is daarmee minimaal. Hout importeren we wel uit het buitenland. De oorspronkelijke stichters van het bos zullen zich wel in hun graf omdraaien vanwege deze luxe aanpak. Als schoolkinderen fietsten we altijd over het pad over de Hooft, nu staat er een bord Volenbekervoetpad. In de winter van 1963 lag er zoveel sneeuw dat we er niet doorkwamen met de fiets. Buurman Hendrik Schipper, die bij ons over het spoor woonde, kwam met een sneeuwploeg met zijn paard er voor gespannen om het pad vrij te maken. Wij mochten op de V-vormige sneeuwploeg zitten en meeglijden. Dat was onze vorm van wintersport. Wat begon als de Hof van Putten, werd daarna niet meer begrepen en meestal geschreven als de Hoef of de Hoof (wij zijn op onze beurt vergeten dat Hoef vroeger ook als Hoof werd uitgesproken). Door toevoeging van een T op het eind kreeg het een krachtiger vorm en heette daarmee de Hooft. Er liep in het verleden een rechtstreekse verbinding vanaf de Grote Hooft langs Huis Schoonderbeek tot aan de Harderwijkerstraat, de Hooftlaan. Dat was men ook weer vergeten toen men met de uitbreidingen van het dorp Putten na de Tweede Wereldoorlog de huidige kronkelende Hoofdlaan (met een D) ervoor in de plaats stelde. Wij weten nu beter en snuiven de geschiedenis op als we het pad over de Hooft nemen. |