Overzicht van al mijn verhalen

Klik hier voor de printbare PDF-versie van dit verhaal

De Kelnarij-percelen aan de Putterbrink

Over de Kelnarij in Putten is al veel geschreven en dan meestal vanuit een juridisch standpunt. De Kelnarij was namelijk de beheerder van goederen die verplichtingen hadden aan het in Duitsland gelegen klooster Abdinckhof te Paderborn. Aan het hoofd stond de Kellenaar; hij had hulp van enkele personen waaronder een onder-Kellenaar. Dan was er nog huishoudelijk personeel getuige de aanwezige meiden- en knechtenkamer. Het woord Kellenaar is afkomstig van het latijnse cellerarius of cellarius, letterlijk vertaald keldermeester. Hij was verantwoordelijk voor alle afdrachten van pachters en degenen die horig waren aan Paderborn. Die afdrachten waren vooral in de begintijd in natura, bijvoorbeeld als rogge, boekweit en gerst, maar ook wel vis. Als keldermeester was hij behalve als rentmeester over deze zaken vooral ook verantwoordelijk voor de administratie van dit alles. Dit hield ook in welke personen horig waren. Maar in dit verhaal zullen we het in het kader van de serie over boerderijen aan de Putterbrink hebben over de percelen van de Kelnarij die hier aan grensden. Deze percelen waren deels voor eigen gebruik en deels werden ze verpacht. Het was gebruikelijk dat de Kellenaar een koe had. Of die ook door hem gemolken werd weten we niet. Voor het ploeg- en spitwerk was er altijd een boer van Colengoed, Weduwengoed of Hegemansgoed contractueel verplicht tot dit soort arbeid. De Kelnarij stond waar nu de parkeerplaats naast het (oude) Politiebureau, en achter de Rooms Katholieke begraafplaats is. De Kelnarijstraat heette vroeger Kelnarijsteeg; deze liep van de kerk rechtstreeks langs de Kelnarij. Er waren een stuk of tien percelen: de Tuin, een weiland de Boomgaard genoemd, een weiland de Oude Brinkkamp en een weiland de Nieuwe Brinkkamp of Nieuwe Weide aan de Putterbrink geheten. Er waren ook bouwlanden waar het koren groeide, zoals de beide Praastkampen en de Kamp achter de Custerij. Men verbouwde er rogge, haver, gerst en boekweit, maar ook wel tabak. Pas relatief laat in de geschiedenis van de Kelnarij, namelijk in 1767 zijn er nog twee kampen aangekocht. Dat had nog enige voeten in de aarde voordat er toestemming kwam, maar daarover straks meer. In het Gelders archief te Arnhem is veel van de administratie van de Kelnarij bewaard, zie toegang 0324 op hun website. Er zijn vanouds mappen van boerderijen en sommige van los land aangelegd die nu een eigen inventarisnummer hebben gekregen. Zo ook van enkele van de percelen die we nu bespreken. In 1803 in de Franse tijd wordt de Kelnarij geconfisqueerd door de staat. Mondjesmaat worden er ook onderdelen verkocht. We lezen dat er toen behalve een pastoor, twee meiden, een knecht en een jongen verbleven (0324 42 0366). Van de vier koeien mocht er een blijven voor de pastoor, van de 2 paarden bleef er een over.

De Boomgaard

De Boomgaard zal als boomgaard begonnen zijn, maar later werd het weiland. Er zijn maar enkele schaarse verwijzingen naar de vroegere periode. In 1566 is er sprake van "de Pomeris" van de pastoor te Putten (0324-302-0221). Ruim 110 jaar later in 1681 is er een Novum Pomarium (nieuwe boomgaard) (0324-89). Er werden zaken aangeschaft: 50 Appelpotten (?) betaald met 9 florijnen, 66 appelstammen en 21 peerstammen voor 16 florijnen. De Kellenaar vatte samen: er staan nu 150 appel- en perenbomen. Soms zien we een verwijzing als "de weg langs boomgaard". In de latere weiland-periode lezen we enkele voorwaarden voor de pachter. Er mogen alleen koeien weiden en geen ander vee zoals schapen of paarden. Ze mogen wel dag en nacht op het land blijven. De pachter moet het land, in vredinge onderhouden (afrasteren, er bestaat nog geen prikkeldraad), zuiveren van distels, molshopen slechten, met korte mest (oude verteerde mest) bemesten, de heggen (houtwallen) elk jaar behoorlijk opsnoeien en onderhouden. Wie zich hier niet aan hield moest de dubbele pacht betalen en werd als pachter voortaan uitgesloten. De regels worden wel soepeler, op den duur mocht er zelfs een paard in. Deze kamp was overigens ook lang in gebruik bij de Kellenaar zelf.

Oude Brinkkamp of Lijskenkamp

Op de kaart is duidelijk dat de Oude Brinkkamp vroeger grensde aan de Putterbrink en dat van die laatste later een gedeelte, dat daarvoor lag, ontgonnen is als de Nieuwe Brinkkamp (zie fig. 1). De Oude Brinkkamp werd ook Lijskenscamp genoemd. De naam doet mij denken aan Lieske, het meisje dat de koeien melkt. In 1685 werd de kamp verpacht voor 30 Carel gulden aan Gerrit Henricksen van Ede en Thonis Hermsen Ackerman. Inderdaad komen in deze familie meisjes voor die Lijsken heten. Als plaatsbepaling stond erbij dat hij westwaarts aan de Kelnarij gelegen was en verder "zo groot of klein als die in zijn bepalinge ligt. Ze mogen de kamp toebacken (tabak telen) of anderszins tot haar schoonste gebruiken." Het jaar daarop staat er een aantekening dat Thonis met 15 gulden zijn helft netjes betaald heeft maar Gerrit gaf maar 7,5 gulden. Gerrit liet het kennelijk een beetje afweten. In 1689 pachten Teunis en Wolter Hermsen Akkerman de Oude Brinkkamp. Dit houden ze vol tot en met 1699. Na de confiscatie in 1803 gaat deze kamp in de boeken van overdracht opeens (tijdelijk) de Dorpskamp of Garstkamp heten. Een gevolg van ambtelijke onkunde of zat er meer achter?

Nieuwe Brinkkamp of Weidekamp aan de Putterbrink

Dit is de kamp waar over we net spraken. Hij is gelegen tussen de Oude Brinkkamp en de Putterbrink en zal ontstaan zijn door een hoek van de Putterbrink te ontginnen. Deze kamp is in 1626 in bezit gekomen na een ruil met Henrick van Arler, burgemeester te Harderwijk. Die kreeg daarvoor een akker in Wageningen uit een gebied van circa 12 morgen geheten "Schoon Hulle", dat de Kelnarij in gemeenschappelijk bezit had met de Abdisse van Elten. Coop Schrasser onderschrijft de akte als getuige, hij was het die later het bekende armenhuisje in de Kerkstraat schonk.

De plaatsbepaling van de Nieuwe Brinkkamp geeft een ligging aan achter de landen van de Kelnarij, anders gezegd de Hof te Putten. Zuidwaarts de erfgenamen van Germen ten Hooff, westwaarts de Putterbrink. De uitweg van de Kelnarij naar de Putterbrink hoorde er bij. Heel interessant is dat de schrijver van de akte in de kantlijn zijn gedachten heeft laten spreken. Helaas deed hij dat in het latijn wat toch verder van ons afstaat. We zullen dit later in dit verhaal apart behandelen. In een volgend document uit 1634 worden de belendende percelen nog wat uitgebreider benoemd: oostwaarts onze Kelnarij landen, zuidwaarts de Weemcamp van de kinderen van Maas Servaas, ten westen de Putterbrink, ten noorden de Praastkamp.

In 1657 verpacht de Kellenaar de kamp aan Roeloff Steenbergen voor 45 gulden. Deze man deed ook allerlei administratief werk voor de Kelnarij. Uit andere stukken krijgen we de indruk dat hij een drankprobleem had en op kosten van de baas veel drank aanschafte. Dan overlijdt hij. In 1658 wordt aan zijn weduwe Pietertjen van Westerholt de pacht opgezegd van de Nieuwe Brinkkamp. De verhoudingen zijn natuurlijk al gevoelig en dan is er ook nog achterstallige pacht. De Kellenaar eist dat ze binnen 24 uur met personen komt die borg willen staan. Als er, zoals nu, sprake is van schuld zal dat niet eenvoudig geweest zijn. Het was overigens algemeen gebruik dat bij verpachten of grotere aankopen twee personen borg stonden om betaling te garanderen. Nu zouden we dat toch wel wat veel gevraagd vinden om in te staan voor de schuld van bijvoorbeeld de buurman. Toen was dat over en weer de praktijk van alle dag. Het sloot mensen zonder netwerk wel grotendeels uit, maar het bevorderde natuurlijk wel de saamhorigheid. In 1659 wordt de pacht toch opgezegd. Meteen wordt de kamp, westwaarts achter de Kelnarij hofstede gelegen en naast de Oude Brinkkamp, verpacht aan Renger Petersen, bouwman op Colengoed, en zijn vrouw Aaltje Rengers. Pietertje van Westerholt heeft het er kennelijk niet bij laten zitten, want na een rechtszaak eist ze ruim 269 gulden van de Kelnarij. In 1660 wordt de kamp verhuurd aan haar neef Willem Hendriksen Limpers, onderscholt te Putten.

Kleine Praast

Verder waren er twee stukken bouwland, de Kleine en de Grote Praast geheten. Uit deze namen kunnen we opmaken dat deze eens bij Schoutmansgoed hoorden. Schoutmansgoed is nu de begraafplaats Schootmanshof geworden en was eigendom van de Proost van het klooster te Werden. Na 1559 zijn alle Werdense goederen overgeheveld naar de Kelnarij; zo zullen deze twee kampen aan de Kelnarij zijn toegevoegd.

Over de Kleine Praast is verder weinig te melden, behalve dat het meestal verpacht werd. De regels waren: … zaailand om het andere jaar met "hard koren" bezaaien en goed bemesten. Van onkruid zuiveren en de houtgewassen (even)als rijp koren bewaren. Niet met vee langs of in de houtgewassen (de houtwal als afrastering) komen. Als anderen dat doen moet dat direct op de Kelnarij gemeld worden. Is het de pachter of zijn familie dan moet dubbele pacht betaald worden en is er verdere uitsluiting van pacht … Hard koren kan in tegenstelling tot zacht koren met molenstenen gemaald worden.

Grote Praast

Dit is een flink stuk van ruim 1,6 ha. De Kellenaar gebruikte het soms zelf en soms werd het verpacht. De regels waren dat elk jaar voor de helft rogge en voor de helft boekweit werd geteeld. Het jaar daarop moest gewisseld worden. Ook is er een aanzegging (0324-89) aan Weim Walicken dat hij als gebruiker van de Praastkamp de Kelnarijsteeg niet mag gebruiken om te vahren (rijden) of met schapen te drijven, iets wat we meer zullen tegenkomen. Op latere kaarten en zelfs op luchtfoto's van na de Tweede Wereldoorlog is er duidelijk een pad te zien dat diagonaal over deze kamp loopt en dus dwars door het koren gaat. Dit was de oude route om te voet vanuit het dorp via de Kelnarijstraat richting Schoonderbeek, Groevenbeek en verder naar het dorp Ermelo te komen.


Fig. 1. Binnen de blauwe omlijning de percelen van de Kelnarij aan de Putterbrink op de kaart van 1832. Perceel C108 is een twijfelgeval (zie tekst) en is gestippeld. Ter oriëntatie, midden onder de Kerk. Rechts hiervan gaat de Kelnarijstraat recht omhoog. Over perceel de Grote Praast het pad dat diagonaal naar de huidige Beukenlaan liep. De Beukenlaan was de dwarsallee van Schoonderbeek. Horizontaal langs de Boomgaard en de Nieuwe Weide liep vermoedelijk de Lijkweg van Norden uit het verre verleden (geel gestippeld). Het huidige R.K. kerkhof net onder de Kelnarij heeft nummer C92. De Putterbrink is lichtpaars gekleurd.


Fig. 2. Binnen de blauwe lijn de Kelnarij-percelen op een recente luchtfoto (HisGis.nl). Het is vrijwel geheel bebouwd met huizen. De straten zijn keurig genoemd naar Kellenaars. Het perceel waar de Kelnarij zelf stond is met de rode lijn aangegeven. De begrenzing van de Putterbrink met de lila lijn. De dunne rode lijnen zijn de percelen uit 1832, zo kunt u nagaan op welk perceel uw huis staat. In de linker bovenhoek de begraafplaats Schootmanshof. Het gebied van deze figuur komt overeen met dat van figuur 1, dus u kunt vergelijken.

Coornsteeg Kampen

Dit waren er twee, de Voorste of Eerste Coornsteeg en de Agterste of Tweede Coornsteeg. Het slaat natuurlijk op het koren dat langs de steeg geteeld werd. De eerste schriftelijke bron uit 1558 zag ik in de Leenkamer van het huis Putten bij Elburg onder nummer 752, te vinden in het Streekarchivariaat. Het gaat om tienden die betaald moeten worden uit verscheidene stukken land in (ons) Putten … Uth een camp geheten de Korenstege mit een mudde lantz dair aen noirtwert dair niet dan een stege tusschen is toebehoerend Aert Wolters … De beide Coornsteeg kampen zijn zoals gezegd pas heel laat aangekocht. Het was typisch een geval van buurmans land is maar een keer te koop. Ze liggen namelijk vrijwel aan de overkant van de Kelnarijsteeg vanuit de Kelnarij gezien. Wat er over bekend is van voor die tijd geeft een beeld dat Puttenaren er akkertjes hadden voor eigen gebruik. Zo lezen we in de Protocollen van Bezwaar in 1678: … Seeker halff mudde landts, genaamt de Coornsteegh mit sijn holtgewas daar op staande, en een halff vierdell plaggevelts op den Putterbrink (dat als recht daar bij hoorde), daar Drees Killen de wederhelft van toecompt gelegen bij de Groote Praest, daar oost Drees Killen, west Maes Meinten, zuijden Aelt Stevensen, noort de gemeene wegh, toebehorende Wijnick Aertsen offte desselffs crediteuren. Anno 1677, den 19 Junij getransporteert en opgedragen aan Drees Killen en Janneken Wallecken Eluijden (echtgenoten) ... In 1722 weer een vermelding als er een hypotheek op wordt genomen: … Een stuk lants genaamt de Coornsteegh, groot omtrent een mudde gesaij met sijn holtgewas daar op staande, alwaer oostwaert de vrouw van Zuylen, west de kellenarije, zuijtwaard de camp van Ellertje van Wetten en noortwaard de weduwe van Dries Killen naast gelant sijn, toestendig Aeltje Walicken, weduwe van zaliger Aert Stevens in desen geassisteerd met derselver soon Steven Aertsen als gekoren momber (voogd) en Steven Aertsen voor sig selven. …

In 1733 wordt er een hypotheek gevestigd op een stuk zaaijlandt met sijn holtgewas de Koorensteegh genaamt, groot omtrent een molder gesaaij alwaar oostwaard de weduwe Jan Celissen, west de heer Kellenaer, zuijtwaard de erffgenamen van Steven Aartsen en noortwaard de Baron Hompes naast gelandt sijn, toebehorende Jan Schaap en Wijmtjen Driessen van Diermen echteluijden. In 1735 verkopen Jan Schaep en Wijmtjen Driessen van Diermen aan Huijbert Huijbers scholtis des ampts Putten: een camp lants met sijn holtgewasch genaamt de Koornsteegh, alwaer oostwaard de kinderen van Jan Zelissen, west de Praest van de heer kelnaer, zuijd Steven Aartsens erffgenamen, noort de steegh naestgelant sijn. … De dochter van scholt Huijberts heet Elisabeth; zij krijgt de Coornsteeg kampen toebedeeld. Na haar overlijden komen in 1767 beide Coornsteeg kampen in bezit van M. M. Pronck. Zij is de weduwe van Johannes de Roos, dominee te Breda. Ze worden verkocht voor 600 gulden aan de Kellenaar. De akte is voorzien van drie fraaie zegels in rode lak, waarvan twee van de bekende notarisfamilie Ardesch. In de akte heeft de Kellenaar nog een aantekening gemaakt, dat bij de achterste kamp nog een vierdeel (kwart) slag plaggen op de Putterbrink hoort. Opmerkelijk is dat hij spreekt (schrijft) over Corlsteeg en elders Kollersteeg als alias van Coornsteeg. Misschien was Coornsteeg toch een verbastering van een oudere naam, al is het wel vreemd dat die nu pas opduikt. Een Kollergang is trouwens het systeem van rollende maalstenen die in een molen rond een centrale as draaien. Stond hier ooit een door paarden aangedreven rosmolen? Dan maakt hij nog een interessante aantekening: … zoals gesteld in de brief uit 1722 van Johan van Diest betreffende de bomen die om het Jachthuis hebben gestaan, waarbij de weging van de rechten (op de Putterbrink) is vastgelegd… Kennelijk heeft er een Jachthuis aan de Putterbrink gestaan dat ook rechten had. Helaas ontbreekt hiervan verder elk spoor. Wat het meest voor de hand ligt is dat het behoorde onder Schoonderbeek; de eigenaars hadden namelijk het recht van de jacht. Of werd Schoonderbeek zelf bedoeld?

Nu het gedoe bij de aankoop. Nederland en Duitsland bestonden nog niet toen de Kelnarij hier destijds werd gesticht. Het was kennelijk al sinds de tijd van de Hertogen verboden voor een "buitenlands geestelijk corpus" om hier in Gelderland hun bezittingen te vergroten. Met het moederklooster in Paderborn, dus in het huidige Duitsland, lag het nu onder vuur. Doet toch erg denken aan de recente buitenlandse giften aan moskeeën. Er is niets nieuws onder de zon. Toch is er op een zitting van de landdag in 1769 te Arnhem door de provincie besloten de "ontdekte aankoop" zoals er staat, in dit singuliere (enkele, speciale) geval door de vingers te zien.

Nu de beide Coornstegen in bezit zijn van de Kelnarij ontstaat er meteen opnieuw gedoe. De Kelnarij claimt namelijk dat de Kelnarijsteeg tussen hun oude gebied en de Coornsteeg kampen in hun particulier bezit is en ze verbieden anderen hier gebruik te maken van enig rijtuig of mestkar zoals de afgelopen jaren door de pachters of gebruikers gebeurd was. Er ligt zelfs een verzoek via een advocaat om de huidige gebruiker van de kampen, de heer Wouter Reijersen, tenminste gedurende de lopende pachtjaren onverminderd toegang te verlenen, anders zou hij ver moeten omrijden. In een ander stuk wordt zelfs gesuggereerd dat de Kelnarij de kampen alleen maar heeft aangekocht om mest rijden over de allee te kunnen verbieden. Dat blijkt ook wel uit het volgende. Er was al in 1764 een officiële aanzegging door de scholt van Putten Geurt van Diermen geweest, op aandringen van de Kellenaar, aan Wouter Reijersen. Maar de nabestaanden van juffrouw Huijberts hadden hem verzekerd, dat zolang de Kellenaar zijn bezit van de weg niet kon aantonen, hij er gewoon gebruik van kon maken. In 1765 komt er een verhoor van getuigen, de oude wijze mannen Anthonie Casijnsen van Diermen en Jan Dirksen van Rhee. Ze verklaren dat de kamp die aan de weg van de Putterbrink naar het bos (de Koornsteeg) ligt vroeger in bezit was van Kil Driesen en de andere kamp van Steven Aartsen. Die hebben ze verkocht aan juffrouw Huijberts. Anthonie Casijnsen verklaart dat de beide kampen ook een uitweg hebben naar de bosweg. Jan Dirksen verklaart dat hijzelf de kampen tussen 1738 en 1753 gepacht heeft van juffrouw Huijberts en altijd zijn uitweg over de Kelnarijsteeg heeft gehad. De Kellenaar wilde dat niet, maar juffrouw Huijberts had hem altijd die uitweg gewaarborgd. Ook blijkt er altijd een vaarhek (rijhek) geweest te zijn tussen de achterste kamp en de Bosweg. De vroegere eigenaren vroegen wel altijd toestemming van de Kellenaar. Dat was al nodig om met een kruiwagen geteelde tabak over de Kelnarijsteeg te mogen kruien.

Twee andere getuigen worden gehoord: Kil Driesen en Henrick Kamp. Die laatste was 24 jaar een trouwe knecht op de Kelnarij geweest. Eigenlijk komen zij met dezelfde verklaringen. De Kellenaar wilde niet hebben dat ze zonder zijn toestemming over de Kelnarijsteeg reden, zelfs niet met zaad (koren). Nu blijkt er zelfs een aanzegging in 1749 geweest te zijn dat juffrouw Huijberts met haar rijtuig of haar bouwman de weg niet mocht gebruiken. De Kellenaar beweerde oude documenten te hebben om dat aan te tonen. De afloop is niet bekend. We kunnen in ieder geval constateren dat de Kellenaar van zijn privacy hield. De Kellenaar heeft kennelijk niet met de oude documenten die hij in 1749 noemde kunnen aantonen wat zijn rechten waren. Nu mag je zelfs met een wagen van meer dan 1000 kg met verbrandingsmotor en 50 liter benzine over de Kelnarijstraat zonder dat de Kellenaar je tegen houdt.

Agter de Custerije naast de allee

De Custerij was de plek waar de koster woonde, hij was ook schoolmeester en begroef de overledenen. Zijn percelen (kadastraal nr. C101 102) liggen ongeveer voor de deur van het huidige Gemeentehuis. Dat geeft meteen de ligging van de kamp "Agter de Custerije" aan. Die moeten we dan plaatsen op de parkeerplaats achter het Gemeentehuis. Het lijkt altijd een perceel bouwland geweest te zijn.

Dorps- of Garstkamp

Gerst was belangrijk voor het maken van bier. Er was naast de Kelnarij behalve een hooiberg (eigenlijk zaadberg) zelfs een speciaal brouwhuisje met een koperen brouwketel voor de dorstige geestelijken. In 1653 en 1663 werd de Dorpskamp verpacht voor 33 gulden aan Wolter Jacobsen en Maria zijn vrouw … gelegen zuidwaard aan de kelnerije hofstede of tussen de kelnarije en het dorp, om het tot sijn schoonste met tabak te beplanten (0324-89). In 1663 verpacht aan kerkmeester Johan van Cootwijk en Aalt Pelen … Dit moet dan wel naast de vorige kamp gelegen hebben in westelijke richting. Wat de ligging van deze kamp en de vorige betreft kom ik toch in de problemen. Vroeger werd ook een Pastoriekamp genoemd als onderdeel van de Kelnarij. De Pastorie (C106) kunnen oudere Puttenaren zich nog wel herinneren, hij stond ten oosten van de Papiermakerschool. De Pastoriekamp als Kelnarij bezit had ik dus gedacht achter de Pastorie op kadastraal perceel C108. De verpachting aan de kerkmeester in 1663 lijkt daarmee ook logisch. Later als de naam Pastoriekamp niet meer wordt gebezigd, lijkt deze de nieuwe naam van Dorpskamp of Garstkamp te hebben gekregen. Uit de opgegeven oppervlakten van de Dorpskamp (C108) met ca 500 roe en voor de kamp Agter de Custerije (C94 en 95) van ca 480 roe lijkt het allemaal ook te kloppen. Maar na de confiscatie in 1803 wordt de Dorps- of Garstkamp westelijk van de Kelnarij beschreven op de plek van de Oude Brinkkamp (C115). Zo lijkt hier een kamp verduisterd te worden en toebedeeld aan de Hervormde Kerk te Putten, gezien de latere inschrijving in het kadaster in 1832. Je zou kunnen bedenken dat ze het de Kerk van Putten meer gunden dan de Staat. Misschien kan iemand met kennis van de kerkelijke archieven het eventuele tegendeel aantonen.

Het Latijn in de kantlijn

Dan nu het stukje Latijn dat de schrijver in de kantlijn van de akte van ruiling van de Nieuwe Brinkkamp schreef. Het slaat mogelijk op een zin in de akte over de uitweg van de Kelnarij naar de Putterbrink. Hertaald wordt het zoiets als … daar toe erfelijk de uitweg van de Kellener tot op de Brink in eller meter die Van Arler en de vorige Kellenaar Petro Mutard precario (schade) vergoed hebben. … Wat "eller meter" betekent is me niet duidelijk, de meter als lengte eenheid bestond nog niet, waarschijnlijk gewoon "alle maten". Kennelijk zijn de nadelen van de uitweg verrekend in de overeenkomst. Mijn vertaling van de complete Latijnse tekst met hulp van Google translate is misschien niet helemaal accuraat, maar ik hoop dat de essentie is overgebleven.


NB. Dit is een gewaagde opmerking.

In van die ideale voorbeelden van akten van ruiling wordt deze manier van beschrijven toegestaan. Aan de andere kant is het voor onze nakomelingen beter als we een oprecht verslag doen van de praktijk. Dit doorsteekje over het veld aan de andere kant van de boomgaard aan de noordgrens van onze Hoff (de Kelnarij) is een weg uit de oudheid. De inwoners van Norden gebruikten deze weg om hun doden naar de begraafplaats te vervoeren. In hun eigen taal noemden ze dat een lijkweg.

Dit is het soort recht van overpad als gunst van onze Hof zoals de Kelnarij tijdelijk toestond toen de nieuwe windmolen in de omgeving van ons Colengoed gebouwd werd. Wij moeten ons aanpassen aan de lokale bevolking zoals die toen is omgegaan met deze voornoemde weg. In plaats van op de vroegere manier naar de molen te rijden, gingen ze over het land van Colengoed, omdat dat vlugger ging. Ten gevolge daarvan is deze weg wel kapot gereden en werd het moeilijk met wagens onze akkers, grenzend aan voornoemde kamp, te bereiken.

Onze vrijheid is niet zomaar verkregen, niet vanwege onze beperkingen, en niet vanwege onze gewenste vrijheid.

Uw F. Henricus.


De naam Henricus heb ik niet herkend als naam van een Kellenaar. Hij was dan misschien de schrijver, hij hield er blijkens dit stuk wel filosofische gedachten op na. Helemaal doorgronden blijft moeilijk. Het stukje over Colengoed vertelt dat er in 1626 een voorganger van molen "de Vier Winden" stond. Zie ook mijn verhaal "Molen de Vierwinden en de Molenpol". Interessanter is de opmerking over de oude lijkweg van Norden naar de plek van begraven. Die zou langs de Boomgaard van de Kelnarij en ook langs de Nieuwe Brinkkamp gelopen hebben, als we het stuk goed interpreteren. Voor de plek van begraven zullen we moeten denken aan het vroegere kerkhof rond de Kerk. Men zal dus het laatste stuk over de Kelnarijsteeg gegaan zijn. Waarom deze (kleine) omweg en niet over de Putterbrink en via de huidige Papiermakerstraat naar de kerk? Was dit uit een soort eerbetoon, dit rondje om de Kelnarij? Of was die laatste route via het veel lagere gebied langs de Speelkolk soms modderig en moeilijk begaanbaar?

Tenslotte

De Hof van Putten of de Kelnarij, gelegen met zijn percelen aan de Putterbrink heeft vele eeuwen een zeer belangrijke rol gespeelt in de Puttense geschiedenis. Ter herinnering zijn straatnamen vernoemd naar vroegere Kellenaars of naar het moeder klooster Abdinckhoff te Paderborn. Dit verhaal draagt hopelijk ook bij om het verleden beter te begrijpen. Bewoners ontdekken misschien dat ze in een buurt met een bijzondere voorgeschiedenis wonen. Zoals verwacht vormden vroeger de agrarische inkomsten de hoofdrol. De naam Koornsteeg is hier getuige van. Hoewel grotendeels ombenoemd in Hakschaer (ook een oude naam) is een gedeelte nog steeds aanwezig als Korensteeg. Je komt daarmee ook precies bij de voormalige Coornsteeg kampen uit. Wat opvalt is dat de teelt van tabak ook hier de gewoonste zaak van de wereld is. Dat kom je vaker tegen in documenten uit die tijd. Rond 1800 lijkt het terug gedrongen te zijn richting Nijkerk. In Diermen worden bij de invoering van het kadaster in 1832 de tabakskampen nog speciaal genoemd. Behalve de percelen die we hier behandeld hebben, had de Kelnarij nog vele andere losse percelen in bezit. De meeste lagen in de Puttereng, maar ook in Huinen en in Arkemheen. Ook dingen als meer gewenste privacy, wanbetaling en macht uitoefenen kwamen in die tijd al voor.

Met deze geschiedenis van de percelen rond de Kelnarij zijn we niet toegekomen aan de gebouwen zelf. De laatste gebouwen zijn vlak voor de Tweede Wereldoorlog verdwenen. Wat ontzettend jammer dat de echte Hof van Putten niet meer bestaat. Nu wordt de naam misbruikt voor een Horeca gelegenheid op een geheel andere plek. Ook de titel Kellenaar is nu teruggekomen als het nep-oud suggererende Kellenaer voor een appartementen-gebouw. Het staat niet eens op de vroegere grond van de Kelnarij. Er valt in Putten nog veel te leren.

Paul op den Brouw wil ik bedanken voor zijn vertaalde versie van de Latijnse tekst.

Johannes van Hell wil ik bedanken voor zijn opmerkingen.

Mijn eerdere verhalen en ingekleurde kaarten uit 1832 zoals in figuur 1, maar dan voor heel Putten kunt u vinden op: https://historieputten.vandekraats.com/.

Bronnen:
Gelders archief toegang 0324 Kelnarij van Putten, met name inventaris nummers 42, 43, 89, 92 en 93. Daarbij ook toegang 0360 Domeinen nummers 18 en 19.

Overzicht van al mijn verhalen