Klik hier voor de printbare PDF-versie van dit verhaal
Jan van de Kraats Komend uit een molenaarsfamilie hebben molens die lang geleden in Putten stonden natuurlijk mijn interesse. Over de watermolens voor het malen van graan of het produceren van papier heb ik al eens een verhaal geschreven “Middeleeuwse watermolens in Putten”. Net als nu was in 1556 verdroging op Groevenbeek, waar de Kelnarij watermolen stond, ook al een probleem. De oplossing zou zijn om daar een windmolen te bouwen. De Kellenaar deed daarom een verzoek aan het bevoegd bestuur te Arnhem. Uiteindelijk kwam die niet bij Groevenbeek maar in de Puttereng te staan op de plek waar nu molen het Hert staat. Zie hiervoor mijn verhaal “Molen de Vier Winden en de Molen Pol” waaruit blijkt dat er al een molen bij het dorp Putten stond. Ik noemde hem een voorganger van molen de “Vier Winden”. Inmiddels denk ik dat hij niet exact op die plek stond maar ongeveer 70m naar het westen op de oorspronkelijke hoek van de Rosendaalseweg en de Engweg. In oude geschriften, te vinden in het Gelders archief (0324-317), werden die wegen respectievelijk de Halvinkhuizer molenweg en de Sprielder molenweg genoemd. Hierbij moet opgemerkt worden dat de Halvinkhuizer molenweg toen nog richting boerderij Donkersgoed liep zoals op mijn inzoombare kaart van 1832 te zien is. De Sprielder molenweg spreekt ook voor zich, die liep gewoon richting Spriel (of Sprield zoals oude mensen zeggen). Deze molen werd na 1557 meestal de “Oude Molen” genoemd en ook wel de Beisterense molen. De andere richting van de Sprielder molenweg was namelijk buurtschap Beisteren. Even terzijde, vroeger werd het geschreven als Beysteren of Beijsteren. Aangezien de Y uit het oud-nederlands vervangen werd door een I houd ik vast aan de spelling Beisteren. Met Bijsteren zouden we het anders nu nog uit spreken als Biesteren. Maar terug naar de molens. De voorganger van het Hert kwam er dus, maar niet na bezwaar van de eigenaren van andere molens in de buurt. Hierover gaat dit verhaal. Opnieuw zijn in het Gelders archief documenten bewaard gebleven van deze bezwaren (0124-1261.23). De tekst luidt: “Requesten van Wynandt Hackfoerdt vanwege de kinderen van wijlen Karll Bentinck, Johan Pannekoeck, en anderen en van Arntgen Mommen, moeder van Johan van Wijnberghen, tegen de voorgenomen plaatsing van een windmolen nabij de watermolen op Grobbenbeek in het kerspel Putten door Johannes van Venloe, kellenaar te Putten, en diens pachter Evert Berndtss 1556”. We zouden hiermee kunnen stoppen en concluderen dat de bezwaren terzijde zijn gelegd en de molen er toch kwam, levend onder de naam “de Nieuwe Molen”, maar er komen toch onverwachte zaken aan het licht bij het zorgvuldig lezen van de bezwaren. Niet alle bezwaren hebben de tand des tijds probleemloos doorstaan, zie fig. 1, maar ik betwijfel of er van de tegenwoordige digitale documenten er ook maar een zal zijn die het zo lang zal volhouden.
Gelukkig zijn er ook documenten die beter uit de strijd tevoorschijn zijn gekomen. Een en ander combinerend blijkt duidelijk dat de kellenaar Johannes van Venlo als eigenaar van de watermolen op Groevenbeek de nieuwe windmolen wil laten bouwen en dat de pachter van de watermolen Evert Barts heet. We vinden Evert Barts als eigenaar van korte duur ook terug bij de molen in Huinen, zie mijn verhaal “Een vroege molen in Huinen”. De namen van deze personen worden overigens vaak net weer iets anders geschreven. Helemaal raar is dat de kellenaar spreekt van “de watermoelen op Grubbenbeeck”. De scholt van Putten, Reijnar van Arler, gebruikt “Grobbenbeeck”, terwijl men in het verre Arnhem, onbekend met de naam, het steeds over “Gribbenbeeck” heeft. Opvallend is ook dat men het over “Grobbenbeeck in het kerspel Putten” heeft. Nu wordt meestal Groevenbeek in Ermelo aangehouden. “Growenbeek” zou vroeger geschreven zijn als “Grobbenbeek”, een “w” werd toen geschreven als tweemaal een “b”. Ik vermoed dan ook dat onze uitspraak Groevenbeek dichter bij de waarheid is dan dat je Grobbenbeek zou zeggen. Temeer omdat de “u” zonder puntjes in Grubbenbeeck uitgesproken zal zijn als “oe”. De priester uit Ermelo schrijft dan ook “Groebbenbeeck”, spreek uit Groevenbeek. In het verzoek van de kellenaar aan (enigszins hertaald) “de eerbare hoogachtbare van wegen koninklijke majesteit ons aller genadige heren Thomas Grammaije landrentmeester des vorstendoms Gelre en graafschap Zutphen”. Hij benadrukt dat er in Putten geen dwangmolens waren waarop de boeren verplicht zouden zijn hun graan te malen, maar dat “ellick mit zijn gemael sijn proffijt soecken mochte”. Ook konden ze naar een molen buiten Putten gaan. De kellenaar moet vervolgens drie achtereenvolgende zondagen in de kerk te Putten zijn wens om een molen te bouwen aankondigen. Hierna komen er in Arnhem van verschillende moleneigenaren bezwaren binnen. Voor de drie molens die staan in de gemeente Putten maken Wijnandt Hackfort vanwege de nagelaten kinderen van zaliger Karel Bentinck, Johan van Wijnbergen, Johan Pannekoek ook namens de broers en zusters van zijn vrouw een Van Arler, bezwaar. Dan zijn er nog de kinderen van zaliger Gijsbert van Dompseler uit Hell vanwege een verbrande molen. Tenslotte nog Gerard van Drie priester vicarius te Ermelo als eigenaar van de windmolen in Ermelo met de pastoor Wolter van Koot te Ermelo omdat die jaarlijks negen molder rogge als rente uit de molen ontvangt voor zijn vicarie. Er wordt aan een bode, Dirk van Essen, opdracht gegeven persoonlijk bij deze personen langs te gaan voor nadere uitleg en ze uit te nodigen voor de rechtszaak in Arnhem op 11 december. De bode Dirk van Essen maakt een kort verslag van zijn tocht. Hij gaat eerst langs bij Johan Pannekoek die zegt dat hij op die datum niet kan en dat hij een schriftelijk antwoord zal geven. Op dezelfde dag spreekt hij Harman op Hell aan die zegt met de anderen te willen overleggen. Dan heeft hij gesproken met Joost van Bronkhorst te Harderwijk die voogd is over de kinderen van Reiner van Arler, die antwoordt dat hij hier niets mee te maken heeft en wil hem ook niet verder aanhoren. Hij spreekt ook met Coop van Vaneveld te Harderwijk, die wil ook met de anderen overleggen. Zijn naam kwamen we nog niet tegen maar hij is in die tijd de bezitter van de watermolen op Groevenbeek. Dan heeft hij gesproken met Wijnand Hackfort te Arnhem en aldaar burgemeester. Dit vanwege zijn voogdij over de kinderen van Karel Bentinck. Hij zou in ieder geval komen. Op 26 november gaat hij naar Ermelo vanwege Gerard van Drie en Wolter van Koot. Hij treft de zoon Henrick van Koot, die zou de boodschap doorgeven. Op 2 december 1556 bezoekt hij Jan van Wijnbergen te Elburg die ook antwoordt dat hij met de zaak niets te schaften heeft. Ezyna, de vrouw van Johan Pannekoek, laat nog weten dat Johan op genoemde datum bij de rechtbank in Barneveld moet zijn. Hij mag dan ook een volmachtiger sturen. Er komt een gezamenlijk schriftelijk antwoord van Johan van Wijnbergen, Johan Pannekoek, Gerrit van Drie en van de kinderen van Gijsbert van Dompseler uit Hell. De oude taal maakt het lastig, maar ik begrijp dat er druk op hen wordt uitgevoerd waardoor het ze onmogelijk wordt gemaakt het landrecht ten volle te gebruiken. Dit vanwege het de … coninklicke majesteit an deser zaicken soe hoich ind haestelick gelegen is... Het lijkt de huidige tijd wel! De moeder van Johan van Wijnbergen, joffer Arntgen Mommen hertrouwd met Coop van Vaneveld, heeft een aandeel in de “althovighe wyntmoelle thoe Putten”, dus de oude molen te Putten die in de buurt van de Vierwinden stond. Zij vreest ook grote schade te lijden en heeft het over … vercortenge ende verstorynge des lantrechten van Veluwen … Ze is daarom bedroefd en kan het eigenlijk niet geloven. Ze is niet naar Arnhem gekomen. Ook vinden we een brief uit Ermelo van Gerard van Drie en Wolter van Koot. De molen in Ermelo was eertijds opgedragen aan de vorstin Eleonora van Engeland hertoginne van Gelre. Zij hebben het ook over de Kelnarij molen op Groebbenbeeck in de ampt van Putten. Die stond nauwelijks een “schree wijdt”, dus een stap van de grens met Ermelo. Aan de Ermelose kant had nog voor een korte tijd, toen hertog Karel nog regeerde, ook een watermolen gestaan op het gemene malenveld. Maar die molen was nu verbrand en niet meer herbouwd. Als er op Groevenbeek een nieuwe molen zou komen zou die maar een “klein vierdeel weges” (waarschijnlijk een kwartier lopen) van de molen in Ermelo komen staan. Dit zou hun schade kunnen opleveren en de inkomsten van 9 molder rogge in gevaar brengen. Er zijn ook al genoeg molens in de buurt vinden ze. Wellicht heeft dit er toe bijgedragen dat de nieuwe molen verder van Ermelo in de Puttereng kwam te staan. Dan komt er toch ook nog een afzonderlijk antwoord van de kinderen van Gijsbert van Dompseler uit Hell. Ze lijken zich te beklagen dat ze niet persoonlijk op de hoogte zijn gebracht. Zij brengen naar voren dat zij …een goed in kerspel Putten hebben Doverden genaamd (nu Deuverden) waarvan ouds een windmolen gestaan heeft… Helaas is die molen al een tijdje terug door oorlogshandelingen verbrand en nog niet hersteld. Zij noemen het de vierde windmolen in Putten en menen de oude rechten te hebben waardoor ze die ten allen tijden weer …in volle glorie mogen op bouwen… Nog een windmolen erbij is ook ten nadele van de andere drie molens in Putten. De kopie van de brief eindigt abrupt maar er komt nog een brief binnen over de molen op Deuverden. Kennelijk van andere leden van de familie. Op het verzoek te verschijnen in Arnhem schrijft Johan van Dompseler uit Hell (met nu enkele gaten in de tekst) … …Welcke ghemelte bevelen ick van goeder hartss altijts binne gheneijcht nathegaen ende the volcommen. Dan de wijlen ick (godbetert) op dess tijt seer weeckelick ende ongestalt binne ghelijck mijn consorte mijn suster Cornelia oick is, ende sonder peryckel onses lijves ons aldaer nyet well en souden kunnen transporteren, soe is daer … onse demoedi ..ds unde begheren uwe edele ons vor desse reijsse daeromme midts dessen voer ghe-excussert willen halden. Wollen wij tanderen tijden altijts na onssen gherynghe vermoeghens ons goetwillich ende onderdanich teghens uwe edele bewijs ende vynden later dat kenne god almoeghend dye den selv in salyghen state prospereren lankwijlich vrolick ende ghesondt. Ghesriffthe dess den 10de decembri anno sessenvyftich (1556) bij mij… Hij zou dus zoals gewoonlijk wel willen komen maar hij is nu te zwak en ziek alsook zijn zuster Cornelia om de reis te maken. Excuses daarvoor. Een ander familielid Harman van Hell, de zoon van Gijsbert van Dompseler, geeft aan wel te zullen komen. Plek van de Molen bij DeuverdenBoerderij Groot Deuverden ligt in de buurtschap Hell tegen de grens van Nijkerk aan. Op de grens lag ook een heideveld, het Kokkeveld. Kokken zijn de Veluwse naam voor fazanten. Het heideveld was gemeenschappelijk eigendom van de malen van het Hellerveld. Doverden of Deuverden is volgens mij afgeleid van duiven. Denk ook aan het Engelse woord voor een duif, dove. Naamkundigen denken dat de naam komt van het 9e eeuwse Dubridun. De naam zou “sterkte aan het water” betekenen. Midden op de hei lijkt me dat wat ver gezocht. Daar komt nog bij dat Dubridun onder het klooster van Lorsch hoorde wat in Putten geen eigendommen had. Bij het zoeken naar perceelsnamen vond ik eerder aan de kant van Deuverden twee percelen, het Malenhoekje (H434) en de Malenkamp (H432). Zie fig.2. Nu we weten dat er eens een molen heeft gestaan lees ik de namen met andere ogen. In heel oude teksten is een ‘a’ vaak niet te onderscheiden van een ‘o’. Bij hergebruik van deze teksten in nieuwere akten kan dus vergissing optreden, zeker als ze ook nog tegen het Heldermalenveld aan liggen. Bovendien klinkt in het dialect Malenkamp als Maolenkamp. De notaris hoort de boer Molenkamp zeggen maar vertaalt dit naar ABN Malenkamp, ook als het als Molenkamp bedoeld is. In een akte uit 1837 wordt voor deze kamp nog wel duidelijk Molenkamp geschreven (0168-1135-0210). Het zal dus gelezen moeten worden als Molenkamp en Molenhoekje. Aan de oostkant van het heideveld gelegen kwam de westenwind ook met volle kracht binnen. Er stonden geen lastige bomen in de weg. Bovendien heet het perceel zuidelijk van de Molenkamp de Hul, wat heuvel betekent. De Molenkamp en het zuidelijk deel van het Molenhoekje liggen net als het perceel de Hul op een verhoogde dekzandrug. Een ideale plek voor een molen. Volgens Wim Hagoort lag op het hooggelegen bouwlandperceel de Malenkamp de zogenaamde Malenpol, waarop de geërfden van het Hellerveld tot midden 19e eeuw jaarlijks hun malendagen hielden. De plek waar ooit de molen had gestaan en daarom extra verhoogd was, was natuurlijk de ideale plek om te vergaderen. Bovendien zullen er uit diverse richtingen al wegen naar toe gelopen hebben. Ik vond al eerder aanwijzingen dat de malen van het Halvinkhuizerbroek vergaderden op de Molenpol van een voorganger van molen de “Vier Winden”. Zie mijn verhaal “Molen de Vier Winden en de Molen Pol”.
TenslotteZo is het toch weer mogelijk gebleken om nog een vroegere molen in Putten te ontdekken. In mijn kort geleden verschenen verhaal over de onbekende molen in Huinen bleek dat Johan Pannekoek en de familie Van Arler eigenaar waren. Dit bleek verder niet uit deze teksten. Karel Bentinck was eigenaar van Aller en zo van de Allermolen. Johan van Wijnbergen was met zijn schoonfamilie Van Arler blijkens deze tekst eigenaar van de oude molen in Putten. Zo komen we met de molen op Deuverden op vier molens, een getal wat ook in de oude tekst genoemd wordt. Omdat die op Deuverden nooit weer opgebouwd zal zijn bleef met de nieuwe molen van de Kelnarij in de Puttereng het werkelijke aantal molens in Putten op vier staan. Hiermee was iedereen kennelijk tevreden. Er was geen sprake van molendwang, daar houdt een veluwenaar ook niet van.
Met dank aan Peter Bijvank voor zijn kritische blik. BronnenAlle bronnen komen uit het Gelders Archief te Arnhem. Ze zijn gratis te downloaden op https://www.geldersarchief.nl/ en men kan zelfs documenten aanvragen om gratis gescand te worden. Een geweldige service. Een grotere kaart dan in fig. 2 en mijn andere verhalen staan op mijn website https://historieputten.vandekraats.com/. |