Klik hier voor de printbare PDF-versie van dit verhaal
Jan van de Kraats Veel mensen kennen wel boerderij de Grote Roest aan de Beekweg, nu vooral bekend vanwege het theehuis als nevenactiviteit. Ernaast ligt, iets meer verscholen achter de houtwal, de Kleine Roest. Die fungeert tegenwoordig als vakantiewoning van de eigenaren van Landgoed Volenbeek waar ook de Grote Roest onder valt. Volgens overlevering is de Roest onderdeel van een aaneengesloten gebied wat eens van de Heren van Putten bij Elburg was. In de Graver (jaarboek) van 1994 heeft Klaas Friso uitgebreider over deze "Heren" geschreven in zijn verhaal over de Hooft. Behalve de Kleine en de Grote Hooft viel ook de boerderij Stormbroek viel er onder. In mijn verhaal "het goed Stormbroek aan de Putterbrink" schrijf ik hierover: De Heren van Putten hadden hun stamslot in Putten bij Elburg. Ze hadden voor zover we weten niets te maken met ons dorp Putten. De Hof te Putten was dus geen tuin, maar vergelijkbaar met de Kelnarij had het een (plaatselijke) beheersfunctie. In documenten van de Heren van Putten wordt altijd gesproken over de Hof van Putten bij Ermelo om verwarring met de Hof bij Elburg te voorkomen. Het waren trouwens geen lieve jongens, ook al kwamen ze uit een ridderlijk geslacht en werden ze Heren genoemd. Ze voerden constant oorlog; hun stamslot bij Elburg is meerdere malen tot de grond toe afgebroken om, zoals men zei, dat roversnest uit te roeien. De Hof lag in buurtschap Norden en was tenminste gedeeltelijk een leengoed van de hertog van Gelre. De omvang van het gebied blijft vaag, alleen een jaarlijkse afdracht van 31 molder rogge aan de hertog was kennelijk belangrijk. Genoemd worden de inmiddels afgebroken boerderijen de Grote en Kleine Hooft, de namen vormen een herinnering aan de Hof. Ook genoemd wordt een zichtgang op het Ermelerveld om plaggen te maaien (Leen Akten register Arnhem pag. 101). Eventuele documenten over de beheersfunctie van deze Hof zijn niet meer bekend. Bij de beschrijving van het leengoed onder de naam "De Hof te Putten" zijn de namen Roest en Stormbroek niet te ontdekken. Zij vielen misschien buiten de leen of waren onder die naam nog niet bekend genoeg. Er zijn maar twee zaken waaruit het afgeleid kan worden dat ze wel tot de Hof van Putten behoorden. De eerste is dat er in het Gelders archief een vastlegging is van rond 1325 van belastingplichtigen met opeenvolgend de namen Barent te Storenbroec puttensi en Geret Roest puttensi (0001-4046). Puttensi wijst er op dat Stormbroek en de Roest onder de Heren van Putten vielen. Een tweede aanwijzing uit 1551 is dat er een jaarlijkse afdracht was van acht molder rogge uit Roestengoed in Norden. Dit moest opgebracht worden uit zes morgen land de Luesmaeten (A238, A266 en A267) in het Nijkerkse gedeelte van Arkemheen (0203-1016-0006). Dit polderland was kennelijk ooit onderdeel van de Roest. Deze afdracht is daarna honderden jaren te volgen in verkoopakten van de Roest. Hierdoor is het uit te sluiten dat het zou gaan over Bessel Roestengoed of het huidige Klarenbeek aan de Volenbekerweg net over de grens in Ermelo tegen buurtschap Norden aan gelegen. In 1654 komt het recht van afdracht via Willem van Haeften van het goed Staverden door aankoop onder Oldenaller te vallen (Leen Akten register Arnhem pag. 114). Er staat dan ook bij geschreven dat het oorspronkelijk onder het Huis Putten bij Elburg viel. De Roest zelf bleef wat betreft het leengoed geheel uit zicht van de hertog van Gelre. Eigenaren tot 1800Thinsboeken bevatten oude belastingaanslagen met vaak waardevolle informatie over de tijd. Lang niet alle boeken zijn bewaard gebleven, er kunnen dus wel grote gaten in de tijd voorkomen. De oudste waarin goederen uit Putten te zien zijn is uit het jaar 1453, we hebben dus al een flink gat sinds 1325. Voor de Grote Roest vinden we (0001-2670-0185):
Als grondbezit is er 14 morgen en een boomgaard. De te betalen belasting in stuivers en denari staat er achter. Voor een volgend boek zijn de namen van latere eigenaren toegevoegd door ze er boven te schrijven, soms met jaartal van ingang. Zo is met enkele aanvullingen uit andere bronnen voor de Grote Roest de volgende lijst samengesteld: De heer Frederik Hendrik Hartog te Amsterdam 1806 (0012-1504-0129).
Dan was er in 1650 een uitgebreidere belasting aangifte waarin ook afdrachten aan andere partijen werden beschreven, de verponding (0008-0293). Vaak werd de naam van de boerderij weggelaten, die hebben we er hier bij moeten zoeken: [Grote Roest] de weduwe van Philips Versteech eijgenaersche, pachter Thonis Rutgersen van huijs, hoff van 1½ schepel. De eigenares, de weduwe van Philips Verstegen, vinden we terug in de thinsboeken. Circa 1627 is er in het Kelnarij archief (0324-37H) te lezen dat Thonijs Rutgersen pachter was op Groot Roest, ook die vinden we terug. Eenzelfde lijst van eigenaren kunnen we maken voor de Kleine Roest: De heer Harmen Bruna Hartog te Amsterdam 1805 (0012_1504-0106).
De verponding uit 1650 geeft: Eigenaar Reijer van Crachtichuijsen zagen we al in de thinsboeken. Uit het Kelnarij archief vinden we dat Aert Aertsen Cluppel in 1627 bewoner was op [de kleine] Roest. We leren hieruit dat in 1650 de Grote Roest 6.5 morgen bouwland had en de Kleine Roest 4.5. Ze hadden allebei 4 koeien, maar de Grote Roest had 3 paarden waar de Kleine Roest er twee had. In de tinsboeken zien we andere getallen. De Grote Roest heeft 14 morgen en de Kleine Roest circa 7 morgen. Deze waarden verschillen omdat hier ook mindere grond dan bouwland zoals weiland en heide is meegeteld. Transcripties van enkele verkoop akten zijn op verzoek beschikbaar. In een akte uit 1602 worden nog twee kampjes land bij de zeedijk genoemd, de Coesveld kampjes. De ene ligt binnen- de andere buitendijks. Die zijn nog niet gelokaliseerd, al kunnen we aannemen dat de buitendijkse kamp lang geleden weggespoeld is door de zee. In 1589 wordt verkocht …een erff ende guedt genandt Roesten guedt soe dat met allen sijner hoege und leege toe behoren und gerechticheijt inden ampte van Putten gelegen is, daer Gerryt Maessen nu ter tijt op woent ende onder sijn ploech heeft… Die laatste vier woorden vormen een mooie beeldspraak van de boer die voort ploegde. Verder kijkend naar de eigenaren zien we dat ze uit de elite afkomstig zijn. Ze wonen er niet zelf maar hebben het als belegging en verpachten de zaak aan een boer. Dit met uitzondering wellicht van de aller vroegste eigenaren Peel Roest en Helmert Roest van respectievelijk de Kleine en de Grote Roest. Het zouden broers kunnen zijn die ieder een deel van de oorspronkelijke Roest kregen toebedeeld. Eigenaren na 1800Kort na 1800 blijkt dat zowel de Kleine als de Grote Roest in eigendom te zijn van Harmen Bruna Hartog apotheker te Amsterdam. Bij de invoering van het kadaster in 1832 staat als eigenaar van de Kleine en Grote Roest C. Zegers en consorten. Hoe ze er aan gekomen zijn is me nog niet duidelijk. Het is een tijd waar de oude registers ophouden te bestaan en de nieuwe nog niet in werking zijn. Met eigenaar Hartog wonend in Amsterdam heeft die vermoedelijk daar door een notaris de akte laten opmaken. De nieuwe eigenaren, Cornelis Zegers winkelier en Zeger Zegers schilder, wonen beiden in Harderwijk. Even lijkt het erop dat de eigenaren niet meer uit de elite afkomstig zijn en de macht na de Franse revolutie aan het gewone volk is gekomen. Ze verkopen nog in 1832 deze erven voor 2500 gulden aan Gijsbert Arentse winkelier te Putten (notaris Gunnink 1832-38). Hij was een grootgrondbezitter in Putten en bezat o.a. landgoed Schoonderbeek met alle bijkomende boerderijen. In 1847 is Gijsbert Arendse overleden en erft zijn tweede vrouw Hendrica Termaat de Grote en Kleine Roest (0168_3868-0057). In 1862 wordt het verkocht als ook zij is overleden (notaris Beijerman 1862-289). Het mooie is dat nu alle kadastrale percelen van de Kleine en Grote Roest afzonderlijk worden genoemd. Er blijkt circa 1837 ook nog een klein erfje met de naam Klein Ephrata naast de papiermolen van de Vanenburg op het grondgebied van de Roest te zijn opgericht. Dit werd in de akte van 1847 niet genoemd. Nog vreemder is dat op de veldminuutkaart uit 1830 al bebouwing getekend staat, terwijl dat niet in het kadaster is verwerkt. Vanaf 1855 blijkt mijn betovergrootvader Jan van de Kraats als pachter op dit erfje van ongeveer twee hectare te wonen. Volgens overlevering heeft hij komend uit een molenaarsfamilie op de papiermolen aan de Engersteeg gewerkt. Na het afbreken van de molen in 1874 zal hij zich volledig op de landbouw hebben gericht. De Grote Roest blijkt ruim 25 hectare groot en de Kleine Roest ruim 5. De in oorsprong ongeveer even grote erven zijn dus flink uit elkaar gegroeid. Wel werden er nog percelen aan zee bij gepacht die hier niet genoemd zijn. Koper van de drie erven in 1862 wordt jonkheer meester Hendrik Maurits van Weede van de Salentein. De koopsom is 12090 gulden, ongeveer het vijfvoudige bedrag van dertig jaar daarvoor. Misschien is er in die tijd wel flink geïnvesteerd in de gebouwen. Met de gegevens kunnen we nu een kaart reconstrueren waar de erven grond hebben liggen (Fig. 1). Wat opvalt is dat de neng achter de beide Roesten slechts gedeeltelijk door hen in gebruik is. De rest was nog in gebruik bij de inmiddels verdwenen erven de Kleine en de Grote Hooft. Wel zijn er zuidoostelijk gelegen percelen land van de Grote Roest op de Norder Neng, tot vlak bij de Putterbrink. Het achterste perceel is misschien afkomstig van Klein Koestapel dat ook in bezit was van Ellardus van Mehen. Dit zou de 2.5 schepel afdracht aan de Kelnarij kunnen verklaren. Die percelen zijn nu in bos omgezet net als bijna alle grond van de voormalige Kleine en Grote Hooft. Ik sprak eens een bosbeheerder op het fietspad "over de Hooft" tussen fietsenmaker Geurts en de Beekweg die pertinent weigerde te geloven dat het daar ooit allemaal akkerland was geweest. Heel lang kan jonkheer Hendrik Maurits van Weede er niet van genieten, na zijn overlijden komt het in 1866 (0168_3892-0095) aan zijn vrouw Anna Magdalena van Hangest baronesse d' Yvoy. In 1872 worden in zijn nalatenschap (0168_3903-0034) de drie erven toegewezen aan zijn dochter Cornelia Maria van Weede, later getrouwd met Jacob Willem Gustaaf Boreel van Hogelanden. De waardering is 14000 gulden. Bijzonder is dat het kadastraal op naam van haar broer Rudolf Evert Willem van Weede komt te staan. Deed hij het beheer voor haar? Daarna zijn delen van de bezittingen van de familie Van Weede via jonker Jan (van Haersma de Wit) en jonker Frits (Schimmelpenninck) uiteindelijk als landgoed Volenbeek beland bij de familie Richardson. Nu die ook beiden overleden zijn is het in een stichting terecht gekomen.
Blijft de vraag waar de naam Roest vandaan komt. Als buurjongetje had ik als verklaring dat er in het slootje aan de overkant van de Beekweg voor de Grote Roest altijd roestwater was met daarop een kenmerkend vliesje. Van mijn vader leerde ik dat de roest met het grondwater mee kwam (kwelwater). In de grond onder het land vormde dat ook de keiharde oerbanken. Het vliesje op het water leerde ik later ontstond door ijzer minnende bacteriën en heeft dus niets met verontreiniging van het milieu te maken. Met de verdroging van de laatste jaren is het kwelwater verdwenen. Als alternatieve verklaring voor de naam diende zich Roest in de vorm van rustplaats (roestplaats) voor vogels aan. Vogels gaan 's nachts in de bomen en struiken zitten om geen prooi van wolven en vossen te worden. In het Engels is een haan een rooster (spreek uit roester). U mag zelf kiezen welke oorsprong u het meest aanspreekt.
BewonersOp de Kleine Roest wonen vanaf 1826 Rikkert Emaus en Beerdje Huisman. Vanaf 1872 Brand van de Broek en Jannetje Boon. Na 1894 Wienik Vliek met dochter Hendrikje van den Broek. Rond deze tijd waren bijna alle boerderijen hier in de buurt door de leden van de Vlieken familie in gebruik. Op de Kleine Roest vanaf 1919 zoon Brand Vliek en Gerritje van Meerveld. Na 1940 dochter Hendrikje (Heintje) Vliek en Jan van de Langemheen. Die heb ik als buurjongen natuurlijk goed gekend. Wat heel vreemd was dat hun kinderen niet Wim en Gerrie van de Langemheen werden genoemd, maar Wim en Gerrie van Brand. Vernoemd dus naar hun grootvader. Ik ga er helemaal van uit dat Brand Vliek niet de verwekker was, maar dat het een nogal aparte kronkel in de vroegere manier van naamgeving was.
Op de Grote Roest hebben vanaf 1802 Aalt Maassen van de Kamp en Annetje Gerrits gewoond. Vanaf 1840 Willem van de Kamp en Gerritje Schipper. In 1851 werd zijn broer Maas van de Kamp de boer op het erf. Na 1883 was dit Hendrik van de Pol met Antonia van Diest, later met Jannetje van de Brink. Vanaf 1902 Abel van Winkoop met Wilhelmina van Duinkerken. Vanaf 1931 een zoon die ook Abel van Winkoop heette. Die zullen de oudere mensen nog wel kennen, hij was getrouwd met Geurtje Evers. Mijn vader is er voor zijn trouwen nog knecht geweest en heeft zo mijn moeder op Klein Norden leren kennen. Dochter Geertje van Winkoop met Steven Kraaij deden de boerderij vanaf 1967, langzamerhand werd ook de grond van de Kleine Roest die vrij kwam overgenomen. Nu wonen Steven en Geertje in het dorp en zijn het zoon Abel Kraaij met zijn vrouw Diny de Boer die de boerderij en het theehuis runnen. Het is maar te hopen dat de maatregelen omtrent stikstof minder drastisch zullen uitpakken dan het zich nu laat aanzien. Anders wordt dit het einde van minstens 700 jaar boeren bestaan in dit unieke gebied waar aloude structuren nog altijd zichtbaar zijn in het landschap. BronnenDe meeste bronnen tussen haken komen uit het Gelders archief en zijn daar gratis te zien en vaak te downloaden. De akte van notaris Beijerman is te vinden in het gemeente archief Putten. De recentere persoonsgegevens zijn deels verzameld door PHG archief genoten, waarvoor dank. Op de website https://historieputten.vandekraats.com/ staan meer verhalen over dit gebied. Met name over de beken hier, de Volenbeek en Schoonderbeek. |