Overzicht van al mijn verhalen

Klik hier voor de printbare PDF-versie van dit verhaal

Het grondgebied van Oldenaller

Jan van de Kraats

Een van de bekendste gebouwen in Putten is kasteel Oldenaller. Niet al te ver daarnaast lag gebroederlijk het huis Aller, nu nog een boerderij. Ik schreef eerder over het land van huis Aller. Zowel Oldenaller als Aller waren ter verdediging van grachten voorzien en beide in bezit van de stamfamilie Van Aller. Beide moesten oorspronkelijk afdrachten doen aan de Kelnarij. Zelfs de map van de Kelnarij waarin de zakelijke afspraken werden bijgehouden was gemeenschappelijk en draagt het opschrift "Aller, Audenaller" (fig.1). Helaas is deze map, nu in het Gelders Archief te Arnhem (GA-0324-121), in het verleden zo te zien behoorlijk geplunderd waardoor veel informatie verloren zal zijn gegaan (ik laat voortaan de letters GA bij verwijzingen naar het Gelders Archief meestal weg). De alleroudste teksten over Oldenaller komen uit een lijst van bezittingen van Herbertus van Putten uit 1313 (van Doorninck 1902). Deze bewoonde zijn stamslot Putten bij Elburg en had ook hier veel eigendommen. Op deze lijst komt het goed Aleir voor in de volgende zin: Arnoldus de Aleir II s. de prato sito apud curtim de Erleir. Dat betekent zoiets als: betaling van Arnoldus de Aleir voor weilanden bij de hof Erleir. Erleir zou dan het latere goed Arler aan de huidige Arlersteeg betekenen. Aleir (het latere Aller of Oldenaller) wordt wel gelezen als Laar (open plek in het bos) bij het A (water). U begrijpt, een goed verstaander heeft maar een half woord nodig. Overigens kwam ik ook Schouwenburg tegen, wat ik later terugvond aan de Blindesteeg tussen Oldenaller en het goed Arler (kadastraal J152).


Fig. 1 Het opschrift van de map Aller, Audenaller in het Kelnarij archief.

Omstreeks 1335 zijn belasting inkomsten voor de hertog van Gelre genoteerd (0001-3219). Hier vinden we de namen Reijnerus de Aller en Cervacius de Aller. In twee, iets latere, documenten tussen 1343 en 1357 (0001-2656 en 2657) komen we namen tegen als Arnoldus de Erler, Henrico de Erler, namen die dus op Arler wijzen. Maar ook Th. de Aller, Herman de Aller, Heino de Aller, Nicolaas de Aller (eerst nog Niclo de Anlaer geheten), Reinerus de Aller en Henricus Servasen de Aller. Interessanter wordt het met "Arnoldus de Antiqua Aller de manso in Hengsler". Antiqua Aller betekent letterlijk Oldenaller en manso in Hengler betekent erf of goed in de Henseler of Henselaar. Henselaar is vanouds de naam van het gebied voor in de Putterpolder (nu misplaatst als naam voor de nieuwe rondweg Henslare in Putten). Mijn interpretatie is dat je Arnoldus de Antiqua Aller ook zou kunnen lezen als Arnoldus de Oude wonend op Aller. Er bestaat bovendien al twijfel bij onderzoekers of Oldenaller wel echt een oudere oorsprong heeft dan Aller.

Een inkomstenlijst van de Kelnarij uit ca. 1357 (0324-37C) laat zien dat Arnd van Allaer en Nicolaus de Allaer beiden jaarlijks 6 schepel tarwe en 6 schepel gerst moeten leveren. Is er al een scheiding tussen Oldenaller en Aller opgetreden? Na deze bronnen uit begin 1300 komt er een tijd waaruit minder bekend is gebleven. In 1395 is Oldenaller door de hertog van Gelre gevrijd van de horigheid (0012-17-0042). De eigenaar was toen een Reiner van Aller. Vreemd is dat er 1495 staat geschreven, andere bronnen noemen namelijk duidelijk 1395 (0012-17-0036), (0012-1284-0097). 1495 was dus een foutje. Honderdtallen werden niet altijd opgeschreven zoals recentelijk nog rond de millenniumbug en in de zin hierna. We lezen in een tinsboek van 1473 (0001-2670-0073) …Reijner van Aller van sijne guide ten Oldenaller mit sijnen toebehoren horende mijner genedigen here van Gelre te vaichtrecht overmids hertogh Willem van Gulich quit gegeven inden jair (13)95 voer den thijns xxx, dieselve van erve geheiten die Stroet... De hertog had dus het voogdrecht en heeft voor zijn rechten dus vrijdom verleend mits tins betaald werd. Het erf de Stroet zien we later nog terug.

In verband hiermee geeft de Hertog in 1397 nog een vrijstelling van voederkoorn en ploeggeld afdrachten voor zowel "Claes goed van Aller" als "Reiners goed van Oudenaller" (0001-2932-097). Dit soort vrijstellingen zorgt er wel voor dat Oldenaller in het vervolg ontbreekt op diverse inkomsten lijsten. Uit verschillende andere bronnen kom ik tussen 1463 en 1566 opeenvolgend nog namen tegen als Gijsbert van Oldenaller, Reiner van Oldenaller 14xx?, Arnt van Oldenaller 1506, Reiner van Oldenaller 1530 en dan Herman van Oldenbarneveld 1537. Ik weet niet helemaal zeker of deze ook allemaal bezitter van Oldenaller waren, behalve bij de namen waar een jaartal achter staat. Een tinsboek (0012-1303-0078) geeft: Arnt van Oldenaller, voorheen Reijner van Oldenaller van zijn goed Oldenaller, nu Herman van Oldenbarneveld. Merk op dat de Reiner uit 1530 word overgeslagen. Een ander tinsboek geeft hem wel (0012-7234-0089): …Herman van Oldenbarneveld en Anna zijn wijff van den halve goede Oldenaller, voorheen Reiner van Oldenaller, item een sesde deel van den halve goede Oldenaller... Een splitsing tussen erfgenamen zo te zien. Dit komt later weer goed als de vijf kinderen van Reiner van Oldenaller en Heyle zijn vrouw hun deel ook verkopen aan Herman van Oldenbarneveld.

Een steeg die later zal uitgroeien tot de Oldenaller Allee komt in 1533 ter sprake als er in het gericht te Putten een rechtszaak over gevoerd wordt (0203-25-0170 en 206). Gerrit Willems geeft aan dat deze steeg door de eigenaren van Oldenaller gekocht is van Wildemansgoed. Wildemansgoed is later boerderij de Poort gaan heten en ligt bij het begin van de Oldenaller Allee. Gerrit wil weten of hij als pachter recht heeft op de naastliggende houtwal. Hij is overigens geen pachter van Wildemansgoed zelf, maar pacht het goed van Henrick van Huissteen aan het eind van de steeg. Ik lokaliseer later een kamp land die Huisstede heet (J143) met daarnaast de Polkamp (J138), waar gezien de naam, mogelijk de boerderij heeft gestaan. Die liggen inderdaad westelijk van Oldenaller aan wat het einde van de steeg geweest zou kunnen zijn.

Gosen de Baeck

Herman van Oldenbarneveld, burgemeester van Harderwijk stierf in 1571. Hij kocht het halve goed Oldenaller van de weduwe van Reiner van Oldenaller in 1537. Het naastgelegen Binnenland van 6 morgen groot ten westen van Oldenaller met daarop eerst nog een berghofstede was nog in pandschap aan erfgenamen van de familie Van Oldenaller (0203-45-176). De berghofstede was naar ik begrijp nog geen aparte boerderij, maar enkel een verzameling van hooibergen en schuren. Later is dat uitgegroeid tot boerderij Klein Oldenaller. De dochter van Herman van Oldenbarneveld, Elisabeth, was getrouwd met hopman Gosen de Baeck, burgemeester van Harderwijk. Zij waren zijn opvolgers. In 1580 speelde er een proces waarbij Gosen de Baeck het Binnenland, nog steeds in pandschap, weer bij Oldenaller wilde voegen (0124-4993). Er bestond namelijk het recht van inlossing bij dit pandschap, de daaruit volgende consolidatie (samenvoeging) voorkwam dat boerderijen steeds kleiner en daardoor niet meer levensvatbaar werden. Hij lijkt hierin geslaagd te zijn al ging het niet vanzelf. Elisabeth, de vrouw van Gosen, ging zelfs zover dat ze de meetketting van de landmeter in drie stukken brak. Het Binnenland werd omschreven als 6 morgen land (J468, 239 en 236), belendend zuidwaarts aan de Aller Enk (J470), west aan de Aller Voormeen (J466 en 132), noord de Huerkamp en oost de Ouwenallerse hofstede. De Huerkamp zal genoemd zijn naar Aelt van Huerde die in 1494 ten noorden van de huidige Oldenaller Allee 13.5 morgen land geheten de Barselers bezat. De perceelsnaam Binnenland komt vaker voor, het is dan meestal weide of driestland dat dicht bij huis ligt en ook gebruikt wordt om te plaggen. Ook hier zal het betekenen dat het vroeger zo gebruikt werd. Nu was het al bouwland geworden. Bedenk dat kadastrale nummers pas in 1832 ingevoerd werden, het zijn hier dus inschattingen achteraf.

Gosen de Baeck voerde in 1596 een soortgelijk proces (0203-55-0122) tegen Maas en Evert van Tinteler. Hun moeder was Geertje van Oldenaller, die weer een dochter was van Arnt van Oldenaller. Maas en Evert hadden een kamp land van 3 morgen groot, de Bloemmaat geheten (J131 en J123 deels), gekomen uit Oldenaller en in 1556 verpandschapt aan Evert van Tinteler. Er blijken documenten verduisterd. Nu lijkt een poging het weer aan Oldenaller te voegen nog niet meteen te lukken. Dit soort zaken bewijst wel dat Oldenaller vroeger uitgebreider was geweest en bij verervingen opgedeeld. Er is overigens al een vermelding van de Bloemmaat uit 1506 als ene Reijn Wolters schuld bekent en de Bloemmaat in onderpand geeft (0203-21-0014). Er staat dan een huis op waar Melis Gijsberts woont. De polder was vroeger vanwege een lager waterpeil veel meer bewoond dan nu.

In 1603 is er gedoe over de Heerkamp (0203-61-149). De Heerkamp van 2 morgen ligt ten zuidoosten van Oldenaller en is later samengevoegd met het Peerdekampje (J308 en J310). Ook de Heerkamp blijkt vroeger tot Oldenaller te hebben behoord. Nu, in 1603, hoort het onder Aller. De vader van Melis Reijers had als pachter op Aller gewoond en dan werd er over het Stormstuk (J314) gereden, een kamp tussen Aller en Oldenaller. In dit proces wil Melis met zijn mestkar over de Oldenaller Enk of steeg rijden, die was kennelijk beter berijdbaar. Wordt met de steeg de latere Oldenaller Allee bedoeld, of een andere steeg (zie fig. 2) tussen Aller en Oldenaller? Uiteindelijk mag hij er alleen in een noodgeval gebruik van maken. Op het eind blijkt Melis het goed Aller, heel verrassend, de Jonge Aller te noemen (0203-61-155). Is deze naam als grappig bedoelde tegenhanger van Oldenaller gekozen? Normaal zou het dan toch zoals gebruikelijk Nieuw, Klein of Groot Aller hebben geheten. Of is dit misschien weer een bewijs dat, zoals bij Arnoldus de Antiqua Aller, Jonge Aller een vernoeming is geweest naar een persoon?

Dijkdoorbraak

Tijdens de periode de Baeck speelde er in 1610 nog een proces over Oldenaller (0203-88-0132). Het land van Oldenaller was verpacht aan de bouwman Aart Hendriksen (van Gelder) die het bewerkte. Hij woonde op Oldenaller, daar zal boerderij Klein Oldenaller mee bedoeld zijn. De totale grootte van Oldenaller was ca 24 morgen (20 ha), volgens het pachtcontract moest 16 morgen bouwland bezaaid worden en 8 morgen weiland begraasd. De percelen worden bij naam genoemd en door een landmeter was de oppervlakte bepaald. De pacht werd grotendeels in natura betaald, namelijk de helft van de graanopbrengst, dus een kleine oogst gaf ook de verpachter nadeel. De bouwman krijgt allerlei verwijten te horen. Bijvoorbeeld dat hij geweigerd had de verpachter naar zijn huis in Harderwijk te brengen. Duidelijk een verstoorde relatie dus. Dan volgt een hele interessante mededeling. Tijdens het hoge water zou de bouwman Aart Hendriksen met zijn "volk" op de Pol zijn geweest. Ze hadden daar ingebroken in het spijcker en beddegoed uit de kast gehaald. Ook de duiven op het spijker waren verstoord (duiven houden was een voorrecht van de hoge klasse). Het is inderdaad bekend dat in 1609 de dijken van de polder Arkemheen het begaven en de hele polder onder liep. Het hier genoemde spijker staande op de Pol moet een voorloper van Oldenaller zijn geweest en zal droog gebleven zijn vanwege de hogere ligging. De pol ontstond meestal door opgeworpen grond uit de grachten. Ook Schoonderbeek en de Berekamp waren spijkers (zeg spieker). Een spijker was vanouds een verdedigbare woontoren waar ook de oogst werd bewaard. Normaal zou dus alleen de heer van Oldenaller hier toegang hebben, nu was het slot van de deur gebroken. Gosen de Baeck was kennelijk heet gebakerd(!) en liet zoiets niet over zijn kant gaan, hij spande daarom het proces aan. Uit het verweer blijkt ondermeer dat het land de hele winter blank stond. Daardoor was het gewas verdronken en moest het opnieuw ingezaaid worden met een slechte oogst tot gevolg. Wat het afgebroken slot op de deur van het spijker betreft, daarvan werd verklaard dat anderen de daders waren. Het leest nu als een spannend verhaal waarvan ik hier alleen de essentie heb weergegeven.

Terug naar de lijst van genoemde percelen van Oldenaller zoals bepaald in 1567 door Cornelis Henricksen van Gheyn, de "geswoeren landtmeter der stadt Amersfoort". Dit op verzoek van de eigenaar, Herman van Oldenbarneveld, burgemeester van Harderwijk. Hij bepaalde: De Eng onder het huis 3 morgen min een kwartier en 3 roeden groot, de Eng achter het huis 3 m min een kwartier en 4 roeden, het Weitland 2 m, de Steeg 1m en 41 roeden, de Steenstroet 4 m min een hondt en tien roeden, de Voormeen 5 m en een hondt en 25 roeden, het Kleine Binnenland 1.5m en 34 roeden, het Grote Binnenland 4.5m en een half kwartier en negen roeden. Totaal maakt dit 23.9 morgen. Een hondt was 1/6 morgen, een kwartier ¼ morgen, een roede 1/600 morgen. Het Weitland of Weitkampje heeft overigens niets met weiland te maken, Weit is de oude naam voor tarwe, het is dus geen boekweit. De Steenstroet zal van het eerder genoemde erf Stroet afkomstig zijn. Later blijkt hier nog meer land van te zijn. We kunnen nu een reconstructie maken van hoe Oldenaller er in die tijd uit zag (fig. 2 binnen de rode stippellijn).

Een belangrijke bron voor de wat latere bezitters van Oldenaller is het jongste Thinsboek van Ermelo dat loopt van voor 1500 tot 1791 (0012-1501-0191). We zien vanaf de oude tijd namen als Reiner van Oldenaller, Herman van Oldenbarneveld en Anna (van Wenckum) zijn vrouw (half) Oldenaller, hopman Goossen Baack, Cosijn van Oldenbarneveld, daarna zijn weduwe Megteld van Kemnae, colonel Johan van Wijnbergen, burgemeester Sybert van Wijnbergen. Jammer dat er hier weer geen jaartallen bij genoemd zijn. We weten wel dat Cosijn van Oldenbarneveld overleed in 1630. Herman van Oldenbarneveld, burgemeester van Harderwijk, was zijn grootvader. De vader van Cosijn was Anthonius van Oldenbarneveld. Die staat ook bekend als heer van Oldenaller, maar komt niet voor in deze lijst. In die tijd was Oldenaller in bezit van Gosen de Baeck. De vrouw van Cosijn, Megteld van Kemnae, overleed in 1648. Toen werd Oldenaller te koop aangeboden en werd het in 1650 gekocht door Johan van Wijnbergen, helaas is de koopbrief verloren gegaan. Johan van Wijnberghen, heer tot Horssen, colonnel ende gouverneur der stadt Sluys etc. maakte van Oldenaller een leengoed. Daardoor is er via de Leenakten (0002-0123) en andere bronnen informatie bekend over opvolgers. Zoals de families Van Deelen, Van Lienden, Van Goltstein en Boreel.


Fig. 2 Reconstructie percelen Oldenaller van ca 1575 tot ca 1775. Bouwland is bruin, weiland is zachtgroen volgens gegevens uit 1832. De weg horizontaal in het midden is de Oldenaller Allee. De weg daar boven is de Blindesteeg. De weg van beneden naar boven aan de rechterkant is de Harderwijkerweg, het bovenste deel is nu de Waterweg, het onderste deel de Allermolenweg. Daaraan ligt de Allermolen Herberg met daarvoor nog een klein stukje van de vroegere Molenweg richting Putten (de Allermolen is net buiten beeld). De gele stippellijn geeft mogelijk de oude toegangsweg vanaf de Allermolen tot Oldenaller. Het bezit van Oldenaller in 1575 is binnen de rode stippellijn. De ligging van de oude percelen direct om het Spijker zijn onzeker. De percelen van Oldenaller in de latere situatie zijn allemaal zwart omlijnd en hebben tekst. Vergelijk met de situatie in 1849 in fig.4 voor de nieuwe indeling van de Basselers en de aanleg van de Zuiderzeestraatweg naar Nijkerk.

Tijdperk Van Wijnbergen

Nu we een globaal beeld hebben van de eigenaren door de eeuwen heen kunnen we ons weer richten op het grondgebied. In de verponding (grondbelasting) van 1650 staat een oppervlak genoemd van 26.25 morgen. Dit is inclusief een boomgaard van 0.5m bij het huis. Er liepen 2 paarden en 6 koeien. In de eerste Leenakte is omschreven dat Oldenaller 23.5 morgen (ruim 20ha) groot is, daarbij nog 2.75m in de Arkemheen (vermoedelijk de Geerkamp J879). Daarmee is de 26.25m van de verponding verklaard. Even later is er nog 3m bij gekocht langs de uitweg van Oldenaller, waaronder vermoedelijk ruim 2m van de Glazemakerskamp J284 en 291. Johan van Wijnbergen geeft het al snel door (1651) aan Sywert de zoon van zijn broer Wolter. Sywert van Wijnbergen wordt in 1654 met Oldenaller beleend. Johan doet nog wel enkele grondaankopen na 1651, zoals in 1653 als hij 2.5m van de Basselers aankoopt van de familie Hoonhorst. In dezelfde tijd wordt 2.5m Basseler aangekocht van de familie Schoonstein en 2.5m Basseler van Westerveld. De Basselers (ook Barseler of Basselaar of Batselaar) liggen ten noorden van Oldenaller, aan de overkant van de Oldenaller Allee. Alhoewel er later ook een stuk aangekocht wordt van de familie Butselaar, lijkt die naam geen verband te hebben met Basselaar. Uiteindelijk wordt van diverse eigenaren ruim 20 morgen aan Basselers gekocht. De noordelijke elf morgen was volgens de dijkrol van 1611 nog eigendom van Carolus Bentink van het huis Aller. In de dijkrol van 1494 kom ik voor dit stuk op de naam Engbert van Aller. Nog eerder, kort na 1371 is er sprake van het goed (bonis) de Betseler waarvoor Th. de Aller en ene Ziwardus afdrachten door aan de hertog (0001-2663-0106). Het is het vermelden waard dat de Basselers tienden moesten betalen aan het huis van Staverden of zijn eigenaar, de jonker van Harderwijk. Dit duidt op het eerder genoemde vroegere bezit van de Heren van Putten (bij Elburg). In 1653 wordt nog van jonker Jacob van Harderwijk en juffer Bartha van Brienen 8m Steenstroet aangekocht gelegen ten zuiden langs de Oldenaller Allee. In dezelfde acte staan de Hoefjes aan de Nagtegaalsteeg van samen 3m, deze worden in de akte ook de Molenkampen (H588, 589) genoemd. Een van de motieven voor deze uitbreidingen is dat voor toelating tot het ridderschap voldoende grondbezit aanwezig moet zijn.

Sywert (of Sybert) zet ondertussen alles op alles om goede maatjes te worden met de Kelnarij. Het lijkt zijn doel te worden verlost van de steeds terugkerende betalingen aan de Kelnarij. Er gaan allerlei briefjes heen en weer tussen hem en de Kelner. Hij hint steeds op het feit dat hij de Kelner ergens mee uit de brand geholpen heeft. Eerst is de boodschap nog erg vriendelijk, (0324-121) … heeft u reden op deze goede tijdinge, die seker en vast gaet, een grounen roemer tot kantjes boort toe te doen schenken en met vrolicheyt uyt te drincken, sullende u van de middagh bescheyt doen en altyt betoonen dat ick ben (ondertekend met) uw edele dienstwillige dienaer S. v. Wijnbergen 19 sept. 1657… Maar hij dringt steeds meer aan, … hoewel ick vrees van u edele te sijn vergeten, nochtans kan niet manqueren te betoonen dat ick aen u edele denck uyt kracht van een genegentheyt waer door ick wenschten aengenaeme diensten aen u edele sijn persoon en college te konnen geven, terwijl ick verwacht die te ontfangen volgens belofte en toesegginge montlich gedaen, als ick de lestemael int herwerts gaen u edele besocht en aengesprooken heb om openingh en communicaty te ontfangen van de heer Abts brieven die verwacht wierden en apparentlick over de bewuste afkoop van de stedicheden … Inderdaad komt er een brief (0324-121) van de abt dat vrijkoop tot in "eeuwigen dage" van elf schepel stedichheid van Oldenaller voor "een somme geldes in dezen brieve onbenoempt" is gelukt. Dit wordt bevestigd in het grote boek van de Kelner (0324-41-0040) … vrijkoop door Sybert van Wijnbergen van tienden die Oldenaller betaalde aan de Kelnarij 1659.

Sybert heeft grote ambities en laat in 1655 Oldenaller opnieuw opbouwen (volgens mij op de zelfde plek op de Pol). Ondertussen verwerft hij zelf allerlei tienden en leenplichten om ook dit soort inkomsten (en aanzien) te hebben. Een niet volledige lijst uit 1680 geeft: Doldermanskamp (J844), Luismaat in de Arkemheen (A238 Nijkerk?), Buisjeskamp (A230, 231 Nijkerk), de helft van 6m in de Arkemheen (?), het halve erf Voordendijk, jaarlijks 4 molder rogge rente uit het goed de Roest in Norden (aan de Beekweg). Dit was allemaal afkomstig van Willem van Haeften van huis Staverden en ooit bezit van de Heren van Putten bij Elburg.

Behalve deze wat abstracte bezittingen koopt Sybert nog meer stukken grond die rond Oldenaller liggen voor de uitbreiding van het goed. Hieronder de eerder genoemde Bloemmaat en de Steenstroet van vier morgen en Catermate, percelen die onder Oldenaller gehoord hebben maar kennelijk door vererving of verkoop weg zijn geraakt. Op volgorde: het Peerdekampje 1m 1661, de Bloemmaat 3m 1679, de Heerkamp 2m 1682, de Breestroet 1.25m en een hoekje van de Gelderkamp 0.5m 1682, de Basselaar van Diderik van Braeckel 5m 1685, de Steenstroet 4m (J262, 289) 1687, Catersmate 3m 1691 (J130), Catersmate 3.5m (J129) 1693. Een stukje land tussen de herenweg en de Schoubeek "daer weleer een huis heeft opgestaan" (J125?). Dan nog de Halter- en Munter­hoofjes aan de Leembruggerweg waarvan ik vermoed dat K446 en 449 bedoeld worden. Sybert heeft nu voldoende armslag om de steeg te verbreden tot de huidige Oldenaller Allee met bomenrijen.

Het huis dat aan de Blindesteeg had gestaan (J125) stond op voormalige grond van Soudenbalk, met zijn hof en boomgaard 1m groot. Deze familie had ook een grachtenpand in Utrecht, nu het bekende huis en restaurant Oudaen. Soudenbalk werd later verbasterd in perceelsnamen zoals Achterste Schouwbalk. De beek voorbij Oldenaller werd de Schoubeek genoemd maar heeft dus niets met het schouwen vanwege het onderhoud van de beek te maken. De naam Schouwenburg genoemd in 1313 in de bezittingen van de Heren van Putten lokaliseer ik aan de overkant van de Blindesteeg (J152 en153). Het was in 1832 bezit van St Wolburg te Arnhem. In 1596 ook al en heette het de Acht morgen op Soudenbalk (0012-7290-0013). Gezien de afdrachten aan huis Staverden zal ook dit ooit bezit van de Heren van Putten bij Elburg zijn geweest. Er zit daar ook een vreemde uitstulping in de weg. Heette de familie eerst Schouwenbalk en woonden ze op Schouwenburg?

Van deze grondaankopen zijn bijna alle akten bewaard gebleven in GA 0420. In de aankoop akten is meestal de oppervlakte vermeld, alsook wie de naastliggende percelen bezat. Wel is de richting van de genoemde windstreken soms onbetrouwbaar, de schrijvers hadden kennelijk niet altijd een kompas bij zich. Ook is het in een enkel geval onduidelijk of iets zuidelijk ligt ten opzichte van iets anders of zuidelijk grenst aan iets anders, wat een verschil kan maken tussen noord of zuid. Met dit in gedachten is een reconstructie te maken (fig. 2). Bij een vluchtige vergelijking lijkt er geen heel groot verschil met de percelen op de eerste kadastrale kaart van 1832. Bij nader inzien is er, vooral bij de Basselers en rond het huis zelf, een behoorlijke verschuiving van perceelsgrenzen opgetreden. Er is dus sprake van een soort ruilverkaveling. Daarmee is het lastig van alle hier genoemde oude percelen een kadastraal nummer te geven, ze bestrijken vaak 2 of meer latere percelen. Bedenk wel dat dit alles nog ruim voor de tijd van de (veel minder ingrijpende) tuinontwerpen van Zocher is.

Nadat Sybert in 1703 ongehuwd en zonder kinderen is overleden, wordt Wolter Joseph van Wijnbergen in 1705 beleend (0420 01). Hij is een zoon van Syberts broer Ditmar. Het was van korte duur. Albert van Delen, een zoon van Syberts zuster Geertruid van Wijnbergen weduwe van Herman van Delen, wordt in 1707 beleend met Oldenaller. Albert van Delen koopt veel los land in Stenekamer, dit valt buiten het bestek van dit verhaal. Een uitzondering maken we voor de aankoop in 1711 van boerderij de Wolfskamer (K103) van Henrick Geltsayer (0420 23 en 24). Er staat ook een keer bij de Wolfskamer, zodat de naam waarschijnlijk naar een stuk land verwijst (K106?). Pachter is dan Evert Roseboom, later wordt de Wolfskamer dan ook Roseboomsgoed genoemd. Hij staat bijna letterlijk op de Stenekamerseweg op nummer 49.


Fig.3 Huwelijkse voorwaarden van Herman Willem Jan van Lynden en Jacoba Louise van Eck uit 1752 (GA 491-22-0001). Een indrukwekkend document getuige de vele aanhangende zegels. Dat betreft dan wel namen van personen, onroerend goed wordt niet besproken.

Albert van Delen wordt in 1724 opgevolgd door zijn zuster Judith van Delen (0420 02). Dit was voor nog kortere duur, want in hetzelfde jaar wordt ze weer opgevolgd door haar zuster Gerberich van Delen getrouwd met Willem Jan van Dedem tot den Berg. In 1726 koopt hij de percelen de Pas aan de overkant van de Nieuwe Beek (of Veldbeek of Schuitebeek) (K414, 416). Deze liggen naast het verlengde van de Oldenaller Allee, nu de Withagersteeg. De Withagersteeg liep oorspronkelijk naar de Allermolen en heette toen de Molensteeg of Putterweg. De weg langs de Nieuwe Beek en de Oldenaller Herberg, komend van Nijkerk en gaand via Stenekamer en Telgt naar Harderwijk, werd de Harderwijkerweg genoemd (nu Allermolenweg en Waterweg). Wilde men naar Putten dan sloeg men af bij de Allermolen en nam de Putterweg. Bedenk dat de Zuiderzeestraatweg vanaf Nijkerk er pas in 1830 kwam. In 1736 peinden ze (beslag leggen op) de eigenaren van Oldenaller aan de goederen van Jan Everts en Aaltje Clasen vanwege achterstallige huur van Herberg de Allermolen. Een bewijs dat die dus ook in hun bezit was.

Tijdperk Van Lynden

Geertruid van Dedem, dochter van Gerberich van Delen en Willem Jan van Dedem tot den Berg, en getrouwd met Jasper Hendrik van Lynden van Ressen, krijgen een zoon Herman Willem Jan van Lynden. Hij wordt in 1742 met Oldenaller beleend wanneer hij pas 12 jaar oud is (0420 03). Zijn vader Jasper Hendrik neemt zolang de honneurs waar. Herman Willem Jan trouwt met Jacoba Louise van Eck (fig.3). Er is een lijst van bezittingen in de Protocollen van Putten uit 1751 (0203-863-335) die niet veranderd zou zijn sinds 1724. Een vrijwel identieke lijst is te vinden in 0491-41 uit 1748, ik combineer dit met een beschrijving uit 1775 voor de details: De Allermolen (H586) met het mulderhuis en hof en 0.75m bouwland (J298) en 0.5m weiland (H587), herberg de Allermolen (J296) met schuur en 0.75m tabaksland, de Withaag (H17), het huis aan de Blindesteeg (nu Leembruggerweg) en het bos bij de Leembrug. In het Leembrugger bos stond een huisje (K427) dat later het boshuisje ging heten. Dat werd gekocht in 1770. Het huis aan de Blindesteeg (J106) stond net ten noorden van de steeg en werd niet veel later verkocht aan de familie Haverkamp.

Als Herman Willem Jan van Lynden volwassen is doet hij in 1751 zijn eerste aankoop (0420 33). Het gaat om het Boshuisje en Molenbos (H590) afkomstig van baron Van Zuylen van Nievelt. Het ligt oostelijk van de Nieuwe Beek, net achter de Allermolen. Met het boshuisje kan niet het Pannehuisje worden bedoeld, dat wordt pas veel later in 1874 gekocht. In 1763 worden veel goederen van W.J. van Westerveld, burgemeester van Harderwijk, aangekocht (0203-863-375). Zoals het erf Wildemansgoed of de Poort (J277) liggende voor aan de Oldenaller Allee bestaande uit het huis, hof, schuur, twee bergen en schaapschot met de bomen en boomgaard groot 2 morgen, met de Geldercamp 3m (J269) en 4m weiland in de Harderwijker Hofstede (J274), de Basseler 6m (J124), de Hooibrink 3m (K420, 422) en het Lage Kampje 1m (K425) met het bos over de (Nieuwe)beek, naast het bos de Achterste hoeve (K410) met de twee Boskampjes (K388, 389) (zie ook fig.4), de Pas 3m (K414, 416), plaggeveld bij de Achterhoef 3m (K409), het Orgel 1m (K423), 0.75m achter Mulders hof (J317), de Papenkampen achter de Weert (waard van de Allermolen herberg) gelegen, de Lange Papenkamp 0.5m (J306), de Papenkamp 1.5m (J305), de Middelste Papenkamp 1.75m (J303), de Achterste Papenkamp 1.75m (J301), de Molenkampen 2m (H588, 589), en nog wat kleine hoekjes bos en plaggevelden.

Dan nog de boerderij de Heetkamp (H609) aan de Hogesteeg met daarbij ook land naast boerderij de Wildeman. Dit land (J274) werd de Harderwijker Hofstede of de Hoef genoemd en was lange tijd eigendom van Jacob van Harderwijk. Al eerder kwam deze familie in beeld bij de naastliggende Basselers. In een proces verslag uit 1684 (0203-0420-10) wordt duidelijk dat er een boerderij gestaan had: …Kil Hendriksen verklaard dat Aelt Tomesens Basseler groot 2.5 morgen voor de Franse oorlog vele jaren is gebruikt door Aelt van Tinteler en zijn moeder en later door Wolter Jansen van Rouwendal die aan het Halvikhuizerveld woonde. Zij gingen over de hofstede van Claes Simons voorheen van de jonker van Harderwijk. Het huis is nu afgebroken. Hij weet dit omdat hij als bouwman op Oldenaller gewoond heeft… Het proces ging trouwens over het verbod voor boeren die land pachtten in de Bloemmaat en Basselers om gebruik te maken van de Oldenaller Allee. Dat was het privilege van de heer van Oldenaller en zijn gasten.


Fig. 4. Een overzicht uit 1849 van Oldenaller met de boerderijen. Het gebied door Oldenaller zelf in gebruik is paars gekleurd, de percelen linksboven werden vrij verhuurd, boerderij Klein Oldenaller lila, de Wildeman lichtblauw, de Blankevoort donkerblauw en de Heetkamp rood. De overige percelen hebben hun kleur gehouden zoals de naar grondgebruik ingekleurde kaart van 1832 op https://historieputten.vandekraats.com. Bouwland is bruin, hooiland is geelgroen, weiland is groen, bos donkergroen en heide is licht paars. De in 1830 aangelegde Zuiderzeestraatweg naar Nijkerk loopt schuin over de Glazemakerskamp en de Papenkampen. Let op de oude weg naar Putten vanaf de Allermolen. Bij slecht weer nam men de hoger gelegen Leembruggerweg.

In 1775 dragen Herman Willem Jan van Lynden en zijn vrouw Jacoba Louise van Eck de meeste goederen over aan hun zoon Jasper Hendrik van Lynden (protocol Putten). Een dochter van Herman Willem Jan heet Adriana Elisabeth Cornelia van Lynden en is getrouwd met Christoffel Casimir Adolph van Voorst tot Bergensheim. Vele percelen op grotere afstand zien we in 1832 op hun naam (Voorst, douar. C.C.A. van) staan in de kadastrale beschrijving. Zoals boerderij de Withaag, boerderij Klein Rottenburg, de Allermolen herberg en het Leembruggerbos met het Boshuisje. Maar voor het zover is kopen Herman en Jacoba in 1777 nog boerderij de Blankevoort (0420 35) afkomstig van E.G. Wolfsen en gelegen ten zuidoosten van Oldenaller. Een voort of voorde is een doorwaadbare plaats in een beek, hier de Nieuwebeek. In de koopakte werd dit niet meer begrepen en heette het de Blankevoren. Men dacht waarschijnlijk aan de boer die met de ploeg blanke voren produceerde. Het klinkt poëtisch, maar ik denk dat de boer wel graag een blanke ploeg, maar nog liever zwarte voren had. De Blankevoort of Blanckevoirde heette ook Fratersgoed, of in 1597 dat Fraterserve op Blanckefort, het was een bezit van de fraters uit Harderwijk. In 1640 is er een veiling van het goed door de provincie met daarbij ook de 8morgen Schouwenburg (J152, 153) van het Capittel van St Wolburgen. De fraters (zeg maar de monniken die het werk deden) hebben waarschijnlijk in het verre verleden het gebied van Oldenaller en omgeving ontgonnen. De naam Papenkampen is daar mede getuige van. Omstreeks 1780 wordt weiland met de naam Soudenbalk aangekocht (J126, 127, 128, 148) van Suermondt. Een akte vond ik niet maar het komt voor op daarna volgende inventaris lijsten. In 1795 wordt nog het Oestje (ook Oortje) en de Eek (K400, 402) aangekocht van de familie Van Westerveld op de Essenburg (0420 38). Op de hierbij horende heide ernaast is de waterbron (spreng) die Oldenaller van water voorziet. In latere notariële akten zien we steeds terugkomen dat er een erfdienstbaarheid is om de beek van de spreng tot Oldenaller te kunnen onderhouden. Met die beek was nog een bijzonderheid, hij liep namelijk met een heul onder de Nieuwebeek door. Een inventieve kruising van waterwegen.

Tenslotte

Als Herman Willem Jan van Lynden in 1803 overlijdt, volgt hun zoon Samuel van Lynden hem op. Hij is getrouwd met Dorothea Jacoba Vijgh tot de Snor. Rond deze tijd is onder het Franse regiem Oldenaller net als de Vanenburg in een soort noodsprong kortstondig verkocht geweest aan de heer Pit. Samuel staat genoemd als bezitter van Oldenaller als het kadaster in 1832 tot stand komt. Er is dan een nauwkeurig overzicht van alle percelen waarmee ik met puzzelwerk geprobeerd heb de eerder aangekochte percelen te benoemen. Samuel overlijdt in 1849, net daarvoor in 1848 werd Oldenaller verkocht aan Hendrik Rudolph Willem Goltstein. Volgens de veilingspapieren is Oldenaller dan 208 ha groot. Opnieuw werd het huis verbouwd. Zoon Willem van Goltstein trouwde in 1863 met Agneta Cornelia Hugonia Boreel van Hogelanden. In 1972 verkochten de erven Boreel Oldenaller aan de Vereniging Natuurmonumenten. Met alle boerderijen was het in totaal 418 ha groot. De hoogtijdagen van het adellijk bezit waren duidelijk voorbij.

Dankwoord: bij het schrijven van dit verhaal heb ik gebruik gemaakt van genealogische informatie van Paul op den Brouw en Trynke Elbertsen-Hoekstra. Ik bedank Paul ook voor zijn eerdere inbreng en opmerkingen. Dankzij de zogenaamde shoelace formule van Meister uit 1769 kon ik een computer programma schrijven om de oppervlakte van willekeurige veelhoeken (vreemd gevormde stukjes land) te bepalen. Het gratis downloaden van documenten op het Gelders Archief wordt erg gewaardeerd.

Overzicht van al mijn verhalen