Overzicht van al mijn verhalen

Klik hier voor de printbare PDF-versie van dit verhaal

Het Jagthuis van Koning Willem III te Putten

Het verhaal over de Oude en Nieuwe Prinsenweg, jachtwegen aangelegd ten behoeve van Koning-Stadhouder Willem III, is in Putten welbekend. Klaas Friso en Antoon Klaassen besteedden er aandacht aan in Gaandeweg, het straatnamenboek van Putten. Onlangs las ik "Snelwegen voor de Koning", een onderzoeksverslag van Peter Bijster over deze jachtpartijen en de wegen op de Veluwe die hiervoor gebruikt werden. Het verslag is te lezen op de site van de universiteit Groningen:
https://www.rug.nl/research/kenniscentrumlandschap/mscripties/mascr_p_bijster_2019.pdf

De afdeling "Kenniscentrum Landschap" van professor Theo Spek heeft overigens meer, ook voor onze omgeving, interessante scripties geproduceerd die op dezelfde website te vinden zijn.

De jachtwegen in onze richting begonnen bij het huidige paleis "Het Loo" in Apeldoorn, toen ondermeer voor de jacht gebouwd. Bij het Uddelermeer had de koning een klein jachthuis. Uiteindelijk ging het dan via de genoemde Prinsenwegen, op Ermelo's gebied door het Speulderbos, in Putten door het Sprielderbos. Deze wegen waren in en na 1681 onder druk van de Koning tot stand gekomen. De malenschappen die deze bossen sinds onheuglijke tijden beheerden waren er niet happig op. Zij vreesden dat met de gewenste breedte van 28 voet (7.60m) er enorme gaten geslagen zouden worden waardoor de wind en de koude vat zouden krijgen op het bos, met grote schade tot gevolg. De eis was een schadebedrag van 3000 gulden. Uiteindelijk moesten ze, "om het plezier van zijne hoogheid niet te kort te doen", wel akkoord gaan met minder. Maar wel met de toezegging dat zowel de grond als het gekapte hout in eigendom van het maalschap bleef. Belangrijk was vooral ook dat de Koning alle stobben zou laten rooien. Geen gemakkelijke klus zonder de huidige graafmachines. Aan de Oude Prinsenweg stond de Koningseik waar het jachtgezelschap meestal even de benen strekte. Het was kennelijk gewoonte deze eik te bedanken door er een kogel in te schieten. Het waren wilde tijden, dit soort kwajongensstreken kunnen wij ons niet meer voorstellen. Na dit vrolijke intermezzo ging het gezelschap te paard verder met de jacht op een enkel hert, een paar hazen en af en toe een wild zwijn. Het groot wild werd nog gedood met een hartsvanger, een korte sabel, en niet met een geweer. De rit eindigde in het jachthuis te Putten. Nu is de grote vraag: WAAR STOND DIT. In meerdere beschrijvingen van deze jachtpartijen komt dit steeds weer terug. In dit verhaal proberen we met gegevens uit de Puttense historie meer aan de weet te komen. Ik kan alvast verklappen dat er wel aanwijzingen zijn, maar dat een hard bewijs niet geleverd kan worden.

Het Jagthuis op de Putterbrink

Al eerder was ik bij de beschrijving van de Kelnarij percelen het jachthuis tegengekomen. In een akte uit 1768 in het Gelders archief te Arnhem (GA 0324-102-0007) waarin de Koornsteegkampen (kadastraal C83 en C84) verkocht worden aan de Kelnarij maakt de Kellenaar achteraf een interessante aantekening: … n.b. Bij den achtersten camp van de Corlersteege (C83) hoordt bij een vierdel slags op den Putterbrinck gelijk alle gerichtigen op den Brinck. 1772 den 22 februarij bij Johan van Diest om het geld van de boomen om het jaghthuijs gestaen hebbende te saemen geweest sijnde hebben toegestaan … De Kellenaar verklaart nog dat hij het geld voor de bomen ontvangen heeft. De zin bestaat, vooral bij het einde, uit een tamelijk warrige tekst. Bij de achterste Koornsteegkamp bleek een recht te horen waarmee op de Putterbrink plaggen mochten worden "geslagen". De bomen om het jachthuis en de achterste Koornsteegkamp lagen kennelijk dicht bij elkaar en waren in het verleden aan elkaar verbonden. Ik suggereerde toen al dat het jachthuis op de landerijen van Schoonderbeek stond; de eigenaars hadden namelijk lang geleden het recht van de jacht. Misschien werd zelfs huis Schoonderbeek zelf bedoeld. Dat laatste ligt niet voor de hand, dan zou er over Schoonderbeek gesproken worden en niet over het jachthuis.

Ik vond een tweede aanwijzing in een soort klad notities van de Kelnarij van omstreeks 1710. De Kellenaar probeerde hiermee kennelijk meer grip te krijgen op zijn horigen (GA 0324-258-0047). Het was belangrijk de familie verbanden goed te kennen want ook kinderen werden weer horig en moesten bij allerlei gebeurtenissen, zoals bij overlijden, geld betalen. Geen horigen, geen geld. Op de genoemde pagina stond geschreven dat de moeder van Aeltjen Aeltsen Henrickjen Eversen heette en dat haar vader Aelt Gerritsen "op de Putterbrinck in het Jagthuis" woonde. Weer kwam de vraag op, waar stond het. Ook navraag bij PHG collega's bracht geen uitkomst. Gelukkig is er binnen onze afdeling genealogie wel het nodige over oud-Puttenaren verzameld. Samen met andere gegevens zullen we hiermee proberen verder te komen.

Familie Winkoop en de jacht

Genoemde Aelten Aertsen heette iets uitgebreider Aeltje Aelts Wyncoop (zeg Winkoop) en was getrouwd met Aert Jacobse de Wildschutter. Dit geeft al een verband met de jacht aan. Haar vader die in het jachthuis woonde was Aelt Gerrits Wijncoops (ik schrijf de namen op zoals ze geschreven waren). Haar opa was Gerrit Jansen Wyncoop. Haar overgrootvader was Jan Everts Wijncoop. Deze Jan Everts Wijncoop en zijn vrouw Geertje Melis waren bezitters van Bergmans en Cootmansgoed te Norden, nu nog bekend onder de naam Winkoop en liggend aan de Beekweg. Zoon Bessel Gerritszoon Wincoop is in 1618 beleend met het Wildforstersgoed Hoorne of Colthoorn (Koudhoorn in Spriel). Denk bij Wildforstersgoed aan het Engelse woord forest voor bos. Er waren enkele van dit soort oude bossen op de Veluwe gespaard gebleven als jachtgebieden van de Hertog. Bessel Gerritszoon werd naar zijn vader ook wel Bessel Jansen genoemd. Al was vader Jan Everts Wijncoop van de kouwe kant, hij is zo te zien wel degene die zijn naam aan de boerderij in Norden heeft gegeven. Bessel Gerrits lijkt hier meer naar zijn moeder Geertje Melis genoemd te zijn. Zij was namelijk een dochter van Melis Bessels, ook eigenaar van, toen nog geheten, Bergmans en Cootmansgoed. Dat ging terug in die familie tot minstens 1457 met een voorvader, ook geheten Bessel Gerrits, als eigenaar.

Maar terug naar Bessel Gerritssoon Wincoop die in 1618 beleend was met het Wildforstersgoed Colthoorn. We lezen in het Register op de leenaktenboeken van Gelre en Zutphen, kwartier van Arnhem (Sloet 1917) het volgende. Zoon Melis Bessels Wincops werd in 1621 daar zijn opvolger. Omdat hij nog niet meerderjarig was, werd zijn oom Melis Janssoon Wincop voogd. Eenmaal meerderjarig werd hij tevens bezitter van boerderij Winkoop (1625). Zijn zoon Bessel Melissen Wijncop werd (deels) bezitter van boerderij Winkoop. Zijn zoon Bessel Melissen Wijncop werd beleend met Colthoorn in 1698. Het bleef in de familie met de belening van Melis Janssen Wijncoop in 1711. Hij kreeg het van zijn oom. Daarna kwamen opvolgers als Jan Besselsen Wijncoop (en Geertjen Vliecken) samen met Jan Hendriksen en Melis Hendriksen Wijncoop. In 1771 geeft Jan Besselsen Wijncoop zijn bezit op en wordt ene Jan Everts (en Jannetje Brants) beleend. U hoeft dit allemaal niet te onthouden, het gaat er mij hier om dat er een sterke band bestond tussen de familie Winkoop en de jacht.

Aeltje Aelts Wyncop met Aert Jacobse de Wildschutter hadden van een huis in het dorp 1/3 deel in eigendom (protocol Putten dorp 1694). Dit lijkt een deel van een erfenis waar anderen in woonden. Ook hadden ze een stukje bouwland van een mud groot (ca 0.57 ha) in de Puttereng gelegen naast "Barten Campjen aan het gemene velt, tusschen de heer Kellenaars schaapschot, ende Voorthuijser wegh". Dit kan ik nog niet precies lokaliseren, maar het is onwaarschijnlijk dat het in de buurt van Schoonderbeek ligt. Vermoedelijk zuidoostelijk van de kerk in Putten in een gebied Het Veld. Misschien had Barten kampje te maken met een proces in 1674 (GA 0203-331-0081). In het proces komt naar voren dat ene Steven Barten hem (Aert Jacobse de Wildschutter) met een kan op zijn hoofd heeft geslagen en met de mededeling dat Aert in 1674 op Schoonderbeek woonde. Dit betekent in dit geval in de omgeving, niet op het huis Schoonderbeek zelf. In 1684 doen de eigenaren en bewoners van het huis Schoonderbeek hun bezitting voor vier jaar in pandschap (GA- 0124-5991-1012). Hier duikt de naam Jan Evertsen op omdat hij een kampje land van het goed gebruikt. Jan Evertsen was de man van Cornelisken Aelts Wyncop. Die vinden we ook terug op de Putterbrink (GA 0324-258-0038 en 0049). Hij was carinarius (karman).


Fig. 1 Situatie 1832. Boven Huis Schoonderbeek met oprijlaan (de oorspronkelijke Hooftlaan, de weg naar gebied rond de boerderij De Hooft) naar de Harderwijkerstraat rechts. Daaronder de kampen van Maas Meintengoed, zoals Hompes, Blomskamp, Katharijnekamp en Konijnekampje. De kronkelweg daaronder is de Korensteeg, nu grotendeels vervangen door de Hakschaar. De Kelnarij ligt net midden-onder buiten beeld. De boomgaard is nog net zichtbaar. De vermoedelijke plek van het Jachthuis is aangegeven met Huis Hompesch, daaronder het perceel de Achterste Koornsteeg. Een kaart voor heel Putten vind u op mijn website https://historieputten.vandekraats.com/. U kunt dan ook simultaan zien hoe de huidige situatie is.

Het kampje dat Jan Evertsen gebruikte lag naast Willem Barten en was uit een serie van vier bij elkaar liggende kampjes die ooit aan Maas Meintengoed hadden behoord (zie fig. 1). De andere drie waren het Conijnekampje (C192) en twee kampjes die respectievelijk door weduwe Limpert en Maas Cooten werden gebruikt. Willem Bartsen, een timmerman, woont op Beert Bartsen goedje "omtrent Schoonderbeek gelegen" (prot. 1675). Hij kocht het van Gerrit Evertsen de oude en Gerrit Evertsen de jonge, "Oostwaarts is gelegen Maas Meinten, noordwaarts Schoonderbeek, westwaarts Clemes te Harderwijk". In 1679 wordt een stuk land de Hakschaar geheten verkocht. Oostwaarts gelegen Wulf Gijsbertsens erfgenamen, west en zuidwaarts Ellertje van Wettens erfgenamen (eigenaren van Schoutmansgoed), noordwaarts Gerrit Everts plaats (is dus Beert Bartsen goedje). Dit perceel de Hakschaar is volgens mijn naspeuringen het noordelijke deel van kadastraal perceel C80. De weg er langs heet nu nog de Hakschaar. Hoewel het nu wel op een afstandje ligt van de huidige Putterbrink, werd vroeger wel gesproken van de Hakschaar aan de Putterbrink. In 1733 wordt er een hypotheek gevestigd op het al eerder genoemde bouwland de Korensteeg (C83), waar oostwaarts de weduwe van Jan Celissen (C80 noord), westwaarts de Kellenaer, zuidwaarts de erfgenamen van Steven Aartsen en noordwaarts de Baron Hompes naast geland zijn. In 1735 wordt de Korensteeg verkocht, oostwaarts gelegen de kinderen van Jan Zelissen, westwaarts de Praast van de heer Kelnaar, zuidwaarts Steven Aartsens erfgenamen, noordwaarts de steeg naast geland zijn.

Bij een verkoop van Schoonderbeek in 1775 (GA 0203-863-0160) komen we de volgende percelen tegen: 4 een kamp bouwland groot twee schepel genaamd het Hakschaart in 1749 van Lieffert Staal aangekocht, 5 een plaatsje waarvan het getimmer is afgebroken (C185 187) van de heer baron Hompesch aangekocht in 1750, 6 een stuk saaijland (C189) buiten Putten gelegen aangekocht in 1752 van juffer Bloem, 7 twee campen genaamd de Molenaarskampen (C181 182) aangekocht van de heer Clumpert in 1752, 9 het land genaamd Celissen Plaatsje (C80 noord) waarvan 't getimmer is afgebroken, aangekocht van Jan Wessels in 1756.

Het plaatsje van baron Hompesch

Hier doen we een verrassende ontdekking. Baron Hompesch blijkt niemand anders te zijn dan de opperjagermeester op het Loo, voluit Reinard Vincent Graaf van Hompesch (1660-1733) die in 1686 benoemd werd tot kapitein van de garde van Willem III. In de scriptie van Peter Bijster pag. 177 lezen we in een transcriptie van een Speulderbos verslag, dat in 1699 "Nae voorgaende gehoudene sijn wy holtrichteren en gecommiteerden weder op Schoonderbeeck by de baron de Hompesch in conferentie geweest". Dit lijkt te betekenen in het gebied Schoonderbeek en in het huis van baron Hompesch. Was dit huis tevens het Jagthuis? We begonnen met het Jagthuis op de Putterbrink. Als huis Schoonderbeek zelf bedoeld was, had er wel gestaan het Jagthuis Schoonderbeek. Aelt Gerrits Wijncoops zal niet in Huis Schoonderbeek gewoond hebben, dat was ver boven zijn stand. Hij woonde dan misschien wel anti-kraak in het huis of op het erf van baron Hompesch. De baron zal als opperjagermeester van het Loo wel meestal in Apeldoorn of omgeving gewoond hebben. Merk op dat het Plaatsje van baron Hompesch pas in 1750 door Schoonderbeek is aangekocht (maar zie ook bijlage). Wanneer Hompesch het heeft gekocht is onduidelijk. Maas Meintengoed waar het uit voortkomt, is omstreeks 1679 deels aan Schoonderbeek en deels aan de Kelnarij verkocht. Het lijkt erop dat naderhand door Schoonderbeek sommige delen aan particulieren zijn doorverkocht. Er was daar dringend behoefte aan kontanten.


Fig. 2 Links Koning-Stadhouder Willem III (1650-1702), rechts opperjagermeester op Het Loo Reinard Vincent Graaf van Hompesch (1660-1733)

Voor hoe het huis er heeft uitgezien kunnen we misschien een vergelijking maken met het Jachthuis te Hoog-Soeren waarvan nog een foto bestaat van omstreeks 1900 (fig. 3). Een dergelijk gebouw zou gemakkelijk gestaan kunnen hebben op de percelen van baron Hompesch.


Fig. 3 Het Jachthuis te Hoog-Soeren omstreeks 1900, zo te zien geen enorm paleisachtig gebouw.

De Route

Ten eerste nog een opmerking over het Wildforstersgoed Colthoorne, het huidige Koudhoorn. Dat ligt geheel uit de route en lijkt zelf totaal geen rol te spelen bij de jachtpartijen. De jachtwegen neigen richting Putten en niet naar Koudhoorn. Op de kaart van De Man van omstreeks 1800 is praktisch alle grond bouwland ten dienste van een boerenbedrijf. Werd het in het verleden alleen als uitvalsbasis gebruikt voor de jacht in het naburige bos- en heidegebied? In 1735 wordt het door Jan Wijncoop en Geertjen Vliecken verkocht met rechten "als het van olts aff heeft gehadt sijnde een Wiltvorstersgoedt". In 1756 wordt er door Jan Evertsen en Jannetje Brants een hypotheek op gevestigd, hoewel hij pas in 1771 als Wildforster wordt aangemerkt. Van zijn opvolger in 1788, Wolbert Maassen zien we in het kadaster in 1832 een zoon Maas Wolbersen terug als eigenaar van 40 ha van het goed.

Als eerste is door het Sprielderbos in 1681 de huidige Oude Prinsenweg aangelegd (zie fig.4). Het is een beetje vreemd dat de noordoostelijke richting van deze weg uiteindelijk vlak onder Staverden uitkomt. Alsof de Koning daar vandaan kwam. Volgens mij is er echter vanaf het begin al rekening mee gehouden dat de latere uitbreidingen ook mooi in het bos pasten. We weten niet exact hoe de route was, dus we gaan uit van de meest logische keuze. Vanaf het Loo zal men zoals gezegd via het jachthuis bij het Uddelermeer het oostelijke eind van de weg bereikt hebben. Vanaf daar naar het Speulderbos ligt ook een oude weg. De Oude Prinsenweg door het bos was 28 voet breed aangelegd. Dat was toen een mooi afgeronde maat van twee Gelderse roeden (ca 7.60m) die namelijk 14 voet per roede lang waren. Midden in het bos stak men de oeroude (waarschijnlijk wel rechtgetrokken) Dodenweg over die van Drie naar Garderen liep. Precies op dat punt pauzeerde men bij wat later de Koningseik ging heten. Hier was een greppel in de vorm van een soort rechthoekige acht uitgegraven waar men kon zitten met de benen in de greppel. Binnen in de acht vormde de overgebleven grond zo twee primitieve tafels. Dit geheel vormde de zogenaamde Koningstafel. De kogel in de Koningseik hebben we al genoemd. Nadat het bos in westelijke richting doorkruist was, ging het vandaar richting Putten via wat tegenwoordig in Putten de Garderenseweg heet. Deze kwam uit bij de Pol, een toen belangrijk kruispunt. Vandaar ging het rechtsom naar het noorden via de huidige Bakkerstraat en Harderwijkerstraat tot vlak voor Schoonderbeek. Hier dan linksaf de genoemde Hakschaar in waar het "getimmerte" van baron Hompesch stond.

In een latere fase (1699) is het wegenpatroon uitgebreid met de noordelijk gelegen Nieuwe Prinsenweg en de zuidelijk gelegen Peppelseweg (zie fig. 4). Ook dwars daarop kwamen wegen zoals de Solse passage. Het valt op dat de wegen met een bijna mathematische precisie op de tekentafel zijn aangelegd. Dit zonder rekening te houden met heuveltjes en andere landschaps-kenmerken. Een moderne planoloog, werkend in zijn kantoortuin met een computer, zou het niet kunnen verbeteren. Deze later aangelegde zogenaamde kruiswegen (ze doorkruisten het bos) hadden een breedte van18 voet (4.90m) i.p.v. de eerder geëiste breedte van 28 voet. Dit lijkt een compromis dat gemaakt is tussen de malen en de Koning. Het kostte de Koning minder geld en de malen hoefden minder bang te zijn voor "koude" in het bos.

In het "Ontvangst- en Uitgavenboek van het Sprielderbos" , nu in het gemeente archief te Putten, zijn aantekeningen van de malen te vinden over de Prinsenwegen. Op 24 november 1680 is er een zogenaamde Maalspraak wegens het verzoek van "zijne Hoogheid". Hier werden op de aloude manier door de maalmannen besluiten genomen. In 1682 staat geschreven dat het bos 120 gulden krijgt vanwege de weg of passage van zijne hoogheid. "De Heeren Gedeputerden hebben den Boos (bos) geliven toeteleggen hondert en twintigh gulden hercoemende van de passasi ofte doerganck die sijn Hoogheit tot plasier van de jaght van de erfgenamen heeft verkregen". In dat zelfde jaar wordt door middel van een publicatie bekend gemaakt dat wegens het verzoek van zijne hoogheid iedereen stobben uit de (passage door het) bos mag halen. Kort daarna komt er een publicatie dat iedereen (boom)wortels mag uitgraven op de weg van zijne hoogheid. Dat scheelde de Koning een flinke portie arbeidsloon. Er wordt door de malen overig hout verkocht dat op de weg stond van zijne hoogheid. Dan moet er een bijeenkomst gepland worden om een nieuwe houtrichter in plaats van Melis Besselsen (Winkoop) te kiezen. Idem voor een dag om te "deilen", die was indertijd opgeschort omdat de heer van Schoonderbeek niet thuis was. Voor het "maken" van de Prinsenweg wordt zes gulden betaald aan ene Dirk Pauw. De naam Prinsenweg lezen we hier voor het eerst. Willem Barten Timmerman wordt betaald om paaltjes te maken "om de Lückte (gapende opening) daarmede door de bos af te palen".


Fig. 4 Jachtwegen patroon door het Sprielder en Speulderbos op een kaart van De Man uit 1805. Er zijn geen oudere kaarten met voldoende detail in dit gebied bekend. Centraal het Sprielderbos (links) en het Speulderbos (rechts). De omgeving is nog overwegend heidegebied. De route begint rechtsonder bij het Uddelermeer, komt dan uit op de Koningsweg zoals het oostelijk eind van de Oude Prinsenweg heet. De Koningseik en Koningstafel zijn aangegeven met een paarse stip. De Oude Prinsenweg eindigt op de Garderenseweg. Deze volgen tot in het dorp Putten bij de Pol (linksboven), dan richting Hompesch. De latere Nieuwe Prinsenweg en de Peppelseweg geven een noordelijke en zuidelijke route door het bos. Dwarswegen zijn de Solse passage (langs het Solsegat), de aloude Dodenweg van Drie naar Garderen, en de Harderwijkerweg het meest rechts.

In 1687 is er een bijeenkomst van enkele personen in het bos wegens het snoeien van de wegen op verzoek van zijne hoogheid. In 1692 wordt er vanwege Coninklijke Majesteit 27 gulden en 18 stuivers betaald voor opsnoeien. Niet alles loopt kennelijk naar wens want in 1693 wordt er door de malen 9 gulden betaald wegens een vordering aan zijne Coninklijke majesteit. Er lijkt zelfs geprocedeerd te zijn want in 1700 zijn 104 gulden en 13 stuivers ontvangen "wegens de penningen so geprocedeert zijn van de vergoste (verkochte?) passage door het bos ten dienste van zijne majesteit van Groot Brittangen alsmede van het hout daar opgestaan hebbende". Willem III was sinds 1689 Koning van Engeland en kon dus maar weinig gebruik maken van zijn jachtterreinen. In 1708 wordt een perceel beschreven als "van de Laak tot aan de Coninksweg". Is de Prinsenweg nu omgedoopt in Koningsweg? De laatste verwijzing lezen we in 1713 waar de oude Prinsenweg genoemd wordt.

Tenslotte

Was het "getimmerte" van baron Hompesch wel de plek van het jachthuis van de Koning? We hebben daarvoor geen hard bewijs kunnen vinden maar hooguit aannemelijk kunnen maken. Ook vreemd is dat het jachthuis van de Koning in Putten zo onbekend is. Was er een reden om baron Hompesch als een soort stroman in te zetten? Was er vanouds een jachthuis bij Schoonderbeek dat nu door de Koning gebruikt werd? Had de naburige Kelnarij hiermee te maken? Speelde de familie Van Winkoop met zijn jachtverleden die ook in deze buurt woonde een rol? Dat is de reden dat ik daar wat verder op in ben gegaan. Misschien kunnen anderen in de toekomst met nieuw gevonden gegevens hierover een uitspraak doen.

Willem III heeft niet lang van de nieuwe kruiswegen kunnen genieten want hij stierf in 1702 na de val van zijn paard bij een jachtpartij in Engeland. Na deze gebeurtenis hebben de malen van het Speulderbos de toegangen tot de jachtwegen voorzien van houtwalletjes om verder gebruik voor de jacht te verhinderen. Liever geen "vreemd volk in de bos". Na de Tweede Wereldoorlog kwam er een trend om steeds meer wegen in de grote bosgebieden af te sluiten voor gemotoriseerd verkeer. Dit ten behoeve van de rust voor het wild en eventuele wandelaars. De jacht op de Veluwe is inmiddels zover aan banden gelegd dat het gebruikelijke beheer om de wildstand op peil te houden praktisch onmogelijk wordt. Het Koningshuis heeft de domeinbossen inmiddels overgedragen aan de Nederlandse bevolking. Het recht op jacht is echter in eigen hand gehouden. Door de van de natuur vervreemde stedeling komt ook dat laatste steeds meer in gevaar. Er wordt nu zelfs gesproken over volledige afsluiting van gebieden vanwege de wolf. Het zijn barre tijden.

Met dank aan Paul op den Brouw voor aanvullingen betreffende de genealogie.

Bijlage:

Omstreeks 1679 is Maas Meintengoed verkocht. In een map (GA 324-106) van de Kelnarij in het Gelders Archief vinden we hier informatie over. De verkoop (precies voor de aanleg van de jachtwegen) is soms nogal mistig. Zo is er bij de verkopers onduidelijkheid wie de koper is, achteraf gezien misschien een stroman van de Koning? Maar waarom kocht die dan niet het goed in zijn geheel, was dat om de Kelnarij te vriend te houden? Hier in telegramstijl de inhoud van de map.

1679 10 mei. (GA 0324-106-0001) Dirck Olvens (later heet hij Ovinck) en Neeltje Jans verkopen 1/4 part van Maas Meintengoed of Reulings erf aan Gerhardt Wolfsen Bergher. Pachter is postmeester Willem Limpert (hij woonde in de latere herberg de Heerdt naast de kerk). De andere 3/4 parten behoren aan een oom en een zwager. Betaling aanstaande vrijdag in (herberg?) de Doot op de brug voor Deventer.

1679 15 mei. (GA 0324-106-0003) Neeltje Jansen, de vrouw van Derck Ovinck, keurt de verkoop goed van een zeker plaatsje in Putten op de Veluwe aan een zekere brouwer waarvan haar de woonplaats en naam niet bekend is.

1679 17 mei. (GA 0324-106-0005) Wielent Hendrixen en zijn vrouw verkopen aan Hendricus Steneken als volmagtigde van de Kellenaar Paulus Haver 1/4 part van Maas Meintengoed gelegen zowel in als buiten het dorp Putten. Te leveren 3 juni 1679. Gedaan in de Doot voor Deventer en mede ondertekend door Wolfsen Bergher.

1679 11 juni. (GA 0324-106-0009) Wijlent Hendrixen en Aartje Jansen hebben verkocht aan Hendricus Steneken als gevolmachtigde van de Kellenaar Paulus Haver 1/4 part van Maas Meintengoed gelegen zowel in als buiten het dorp Putten. Daarbij behorende o.a. de Praast, de Schaapstreek, Putterbrink en buitendijks land. Als onderpand het halve goed liggende aan de wetering onder de Ampte van Voorst (bij Apeldoorn en dus niet ver van Het Loo!), Karspel van der Wold, aan de Grote Wetering bij de Veght. Mede aanwezig in de Doot voor Deventer getuigen Johan en Gerhard Wolfs Berger en Engelbert Joost Morrer.

1679 11 juni. (GA 0324-106-0013) Wijlent Hendrixen bevestigt betaling.

1679 25 juni. (GA 0324-106-0015) Derick Ovinck en Neeltje Jans, met Wijlende Hendrix en Aartje Jans transporteren aan Hendricus Steneken als gevolmagtigde van de Kelnarij, 2/4 parten van Maas Meintengoed of Reulingserf met alle toebehoren, speciaal genoemd land als de Praast, de Putterbrink en buitendijks. Mede ondertekend in de Doot voor Deventer door getuigen Johan en Gerhard Wolfs Berger en Engelbert Joost Morrer. Op de achterkant schrijft Henrick van Middagten: de belasting van de 50ste penning is betaald.

1679 27 okt. (GA 0324-106-0019) Memorie van de scholt van Apeldoorn Gerrit van Brienen. De vraag vanuit de Kelnarij, nu eigenaar van de helft van Maas Meintengoed, of hij aan Maas Meinten (die leefde kennelijk nog) wil vragen of hij nog eigenaar is van de andere helft of dat hij het wellicht verkocht heeft. Hij moet binnen drie weken antwoord komen geven in Putten op de Kelnarij. De abt wil niet in gemeenschap blijven met hem of met een andere eigenaar omdat dat te veel gedoe geeft. Als antwoord staat op dezelfde brief op 27 oktober geschreven door de onderscholt van Apeldoorn dat Maas Meinten verklaard heeft dat hij de andere helft heeft verkocht aan de heer van Schoonderbeek.

1679 (GA 0324-106-0021) Memorie van Huibert Huiberts scholt te Putten. De tegenwoordige Kellenaar Henricus Steneken als eigenaar van de helft van Maas Meintengoed verzocht hem zich te vervoegen bij de pachter van Maas Meintengoed, Willem Limperts, om hem aan te zeggen dat hij het goed niet meer mag gebruiken of zich er op eniger wijze mee mag bemoeien. Dit volgens landrecht brekende koop-huur. Limpert moet maar een nieuw pachtcontract overeenkomen. Als antwoord staat er onder geschreven dat Willem Limpert zich houdt aan zijn (kennelijk vernieuwde) huurcontract van 21 okt 1679.

1677 12 maart. (GA 0324-106-0023) Een kopie van het vorige huurcontract met Willem Limpert. Maas Meinten en Wein Hendrixen met hun vrouwen verklaren Reulingserf verhuurd te hebben voor zes jaar te beginnen op Pasen 1677. Genoemd wordt nog het land de Praast en het kampje bij Gerrit Evers. De verpachters zullen nog 2 vim dokken ( kleine bosjes roggestro voor tussen de pannen op het dak) leveren om het dak dicht te maken.

1680 (GA 0324-106-0028) Het gedeelde eigendom van de Kelnarij en Schoonderbeek bevalt kennelijk niet en zij doen een loting om te verdelen (althans dat zeggen ze, misschien hebben ze hun voorkeur uitgesproken). De heer van Schoonderbeek wordt omschreven als: Elbert Aszueer Reinier baron van Voorst van Homoet tot den Doorenweert vrijheer der statt ende hoogheit Ghent, Erlicom ende Baertwijck, heere van Appeltern ende Altforst tot Blickenburgh ende Schonderbeek, erffkamerheer des Furstendoms Gelder ende Graeffschaps Zutphen. Hem valt toe het huis mette bergh die daer bij staet ende die annexe bomgart gelegen int dorp Putten, ten zuiden ende westen aen den gemeine wegh, ten norden ant huijs daer Gerrit Reijersen klompemaeker woont, staende op de grondt van Schoutmansgoett (dat kan op veel plekken zijn), item een deijlongh in Putterbosch, item een slagh (plaggen) op Putterbrinck, item een camp landts mit sijne heggen en holtgewasch langs ande Harderwijkerwegh, ten westen schijtende op Schoutmans goett, item een camp landts daer ten oosten angelandt Aelt Peelen, ten westen de Kelnarij Bosstrater camp, ten zuiden den Boschwegh, item een acker daer ten oosten Aert Stevensen, ten zuiden de Boschwegh, ten westen Aelt Peelen, ten norden den erffgen. van Evertgen Killen angelandt, item den Conijnen camp met holtgewas (C192), ten oosten ande Harderwijker wegh ten zuijden ande gemeine wegh comende vande Putterbrinck naer 't bosch (bossteeg), ten westen de erfgenamen van Melis Carelsen (juffrouw Blomskamp C190?), ten norden de heer van Schoonderbeek, item de Viercante camp mit sijn holtgewasch (C189? Katharijnekamp), daer ten norden de heer van Schonderbeek, ten oosten die erfgenamen van Melis Carelsen, ten zuiden die wegh, ten westen Gerrit Eversen angelandt, item eijndelick het Heitvelt onder Putterbosch als 't selve is afgegraven.
De Kelnarij krijgt toebedeeld: den Proestcamp mit sijn heggeholt (C86, 87). Noch een camp landts bij Henrick Jansen, als oock den grondt daer 't huis op staet mit 't hoffgen, daer ten oosten Willem Limpert, ten zuiden rx? Anthonij Schaep, ten norden den Boswegh angelandt, noch den Henghstcamp C31?, daer ten zuiden de heer van Schonderbeek, ten westen Melis Besselsen (Wijncoop), ten norden Aert Melissen, ten oosten Jan Ellersen anghelandt. Noch een vierendeel in Sprielerbosch, noch een broick bij des heeren drosten pampiermollen (bij Vanenburg), noch 't buitendijex landt genoemt die Rijthegge, noch 't schaepschott mett die schaepstreck, noch eindelick 't heitvelt onder den Putterbosch mit sijne struiken als 't affgegraven is, ten zuiden tegens de heer van Schonderbe..

De genoemde kadastrale percelen zijn inschattingen achteraf, het kadaster bestond nog niet.

1681 16 januari (GA 0324-106-0025). Kopie van de rekening van Jonker Middagten overgeseint (!) van half Maas Meintengoed over het jaar 1677. Het bevat o.a. de volgende huur posten van: huis, hof en 2 mud land, 2 schepel Konijnekampje, 1.5 schepel, de grond van Henrick Jansen huisje, 1 schepel, arrig (ruig) buitenland. In de jaren 1678 en 1679 daarop de helft van bovenstaande betaling. In 1684 hebben de eigenaren van Schoonderbeek hun goed inclusief de Maas Meinten kampjes en Schoutmansgoed in pandschap gedaan aan Joncker van Middagten heer tot Overgoor. Er waren kennelijk serieuze geld problemen. Dit verklaart ook zijn net genoemde rekening uit 1681. In 1690 werd het pandschap omgezet in een verkoop van alle goederen aan Henrick van Middagten. Uit een proces uit 1688 (GA 0124-5991) blijkt nog dat het Huis Schoonderbeek met de boerderij in vervallen staat waren. Over de gracht was een brug, ook in slechte staat, die is weggehaald. De gracht op die plek werd gedempt zodat men nu over een vaste dam het Huis bereikte.

Overzicht van al mijn verhalen