Overzicht van al mijn verhalen

Klik hier voor de printbare PDF-versie van dit verhaal

Klein Bokhorst, maar welke?

Jan van de Kraats

Bokhorst in buurtschap Diermen is een van de oudst bekende boerderijen van Putten. Al in 806 behoorde Bokhorst tot een schenking van een zekere Hiddo aan het klooster in Werden. De naam Bokhorst kan worden begrepen als Beuken-Horst, een hoger gelegen woonplaats in een Beukenbos. Vergelijk het met het nest van een roofvogel dat ook een horst heet. Overigens komt de naam Bokhorst vaker voor in het oostelijke deel van Nederland. Ook in Huinen is een Bokhorst te vinden; dit heeft voor zover we weten geen enkele relatie met het Bokhorst in Diermen. In het Gelders archief te Arnhem vinden we in een bestand van het Kelnarij archief uit 1357 (GA 0324-37C) een lijst van namen van bezitters van boerderijen die afdrachten verschuldigd waren aan het klooster. Een stukje van de lijst kunnen we later terugvinden als boerderijen in Diermen. De namen zijn: bona (boerderij) Dijrem p(possessor=bezitter) Nicolaus de Dijrem, Gerardus te Dike, Ghiso de Boechorst, Gherit de Boechorst, Arnd van Allaer en Nicolaus de Allaer. Met een beetje fantasie kunnen we hier de latere boerderijen Groot Diermen, Gerrit Wolter Dijksgoed, Groot Bokhorst, Klein Bokhorst, Aller en OldenAller in herkennen. De twee Boechorst namen suggereren namelijk dat er al een splitsing is opgetreden en dan is de oude gewoonte in Putten dat het ene erf Groot en het andere erf Klein krijgt toebedeeld. We beginnen met Groot Bokhorst, al blijft de geschiedenis verweven met Klein Bokhorst.

Groot Bokhorst

In de Kelnarij mappen van Groot en Klein Bokhorst (GA 0324-118 en120) zit een velletje met wat klad notities met links een kolom Maius en rechts een kolom Minus, Latijn voor respectievelijk Groot en Klein (Bokhorst). Het begint bovenaan bij Groot Bokhorst met anno 1389 en Gijso de Boechorst, rechts daarvan onder Klein Bokhorst staat Gerhardus de Boechorst. Dit komt aardig overeen met de namen Ghiso en Gherit de Boechorst uit 1357. Helaas is dit lijstje verder niet erg informatief. Later komen we Ghiso de Boechorst weer tegen, hij was getrouwd met Gese. Zij zouden een dochter hebben nagelaten die met Wouter Dijck trouwde. Ze hadden een zoon Gerrit Wolter Dijks(zoon). De naam Wolter Dijk zullen we vaker tegenkomen.

Verderop zien we dat in 1505 Bokhorst uit 3 delen bestaat: Groot Bokhorst van Sibert van Wijnbergen, Klein Bokhorst van Gerrit Maessen en een deel van 4 morgen groot uit Bokhorst afgesplitst door Melis van Luxool. Dit laatste deel wordt na 1534 niet meer genoemd als onderdeel van Bokhorst, terwijl de afdrachten van de andere delen niet veranderen. We zien een notitie waarin Gouda, de vrouw van Wijneken Heijneszoon, met de Proost van Werden heeft afgesproken dat zij de 4 morgen een leven lang mag bezitten. De afspraak is al gemaakt in 1419. Gouda zal in 1534 al lang dood zijn, een leven lang is verworden tot erfelijk bezit. Vlak tegen Klein Bokhorst aan liggen twee kampen die in 1832 de kadastrale nummers J441 en J444 kregen. Samen zijn ze 3.86 morgen groot en eeuwen later heten ze nog de Wijneken kampen (zeg Wieneken). Dat kan geen toeval zijn. Ze zijn dus afgesplitst van Bokhorst en niet van Aalt Wijnekengoed in Hell zoals wel gesuggereerd wordt, maar ze kregen hun naam van genoemde Wijneke Heijne, die waarschijnlijk wel banden heeft gehad met Aalt Wijnekengoed in Hell.

We maken een sprong in de tijd. In 1620 is Amelis van Twiller voogd over het onmondige kind Joost Haen, toen eigenaar van Groot Bokhorst. Van Twiller lijkt een gehaaide advocaat die een drietal processen aanspant over dit goed om afgesplitste delen weer terug te krijgen en bovendien probeert af te komen van afdrachten aan de Kelnarij. Of hij fatsoenlijk heeft gehandeld kan ik niet beoordelen, maar hij weet in 1624 het goed Groot Bokhorst te kopen van het kind dat hij onder zijn hoede had. Dat levert hem wel kritiek op. Alleen al vanwege het feit dat hij op kosten van het kind een duur proces is begonnen. Daarna, probeert Amelis van Twiller in 1628 de volgens hem afgesplitste delen die Klein Bokhorst vormen, weer samengevoegd te krijgen met het kerngoed. De oude eigenaren van de Van Speulde tak waren overleden, waardoor hij zijn kans schoon zag. De opvolger was jonker Johan van Hell, die met Sybilla van Speulde was gehuwd.

Amelis van Twiller lijkt met zijn processen een spelletje blufpoker te spelen, maar hij kan gezien het resultaat de rechtbank kennelijk niet overtuigen. Hij begint in 1640 weer een proces, nu over de afgesplitste Wijneken kampen. Door die processen (GA 0124-5078, 5162, 5169 en 5183) komen we wel het een en ander te weten over de vorige eigenaren. Zo is er in 1531 ene Bartold van Wijnbergen eigenaar. Hij klaagt bij de abt van de Kelnarij dat er brand is geweest en dat daardoor een oude akte uit 1472 waarin het goed gevrijd werd verloren was gegaan. De abt kan uit zijn gegevens kennelijk een kopie maken. Het bevat o.a. de (enigszins hertaalde) tekst: … Ik Greta van Blerikshorst burgerse te Harderwijk verklaar dat ik het goed Bokhorst in kerspel Putten in bezit en gebruik heb gekregen van de proost van Werden. Aangeland zijn, oostwaarts Klaas ten Veen en voorts aan de Hexfoirt steeg, zuidwaarts de zusters van Harderwijk met een kamp geheten Bungelscamp, westwaarts aan de steeg bij Claas Everwijn en aan het land van Claas en Meus Wolter met een stuk land geheten Knevelkotten en noordwaarts Gerrit Wolter Dijksgoed dat een horig goed was van de proost van Werden. Ik mag het goed Bokhorst bezitten en gebruiken als een edel tinsgoet en ik zal daar jaarlijks 6 brabandse stuiver voor betalen… Amelis van Twiller greep dit aan om te bewijzen dat het goed dus was gevrijd van horigheid en nu een edel tinsgoed was geworden. Dat eerste stond niet ter discussie, het tweede dat een edel tinsgoed betekende dat alle banden met de Kelnarij verbroken waren wel. Sowieso kwam naar voren dat het woord edel helemaal geen juridische betekenis had. Van belang is nog dat de goederen van Werden in 1559 zijn overgenomen door de Kelnarij.

Wat kunnen we zeggen over de buren van het goed zoals genoemd in de akte. Klaas ten Veen was eigenaar van het goed Ten Veen (J363) zoals we dat nog steeds kennen, liggende aan de weg naar Nijkerk. Op de kaart van 1832 is te zien dat die weg toen met een rare bocht dichter langs Groot Bokhorst (J372) liep. Dat was kennelijk onderdeel van de Hexfoirt steeg, een naam die in de vergetelheid is geraakt. Een voorde (foirt) was een doorwaadbare plaats, was dat de voorde bij boerderij de Blankevoort of elders over de Nieuwe Beek? Bungelskamp van de Nonnen te Harderwijk kennen we nog als de Bungeler kampen (J545-555). Aan de overkant van de Vleessteeg is op een oude kaart van polder Arkemheen uit 1609 het Bungeler bolwerk ingetekend. Het was een verdedigingswerk waarover verder weinig tot niets bekend is. (Opmerkelijk is dat op deze kaart Klein Bokhorst is geschreven i.p.v. Groot Bokhorst, dit zal een foutje van de landmeter zijn.) Knevelkotten werd later verbasterd tot Keveschoten, Kiefschoten, Kiefland, Kiewland, Kienland of Nieuwland. Op het laatst is de oorspronkelijke naam niet meer te herkennen. De naam lijkt meegegroeid te zijn met de functie van het gebied. Van de kotten (cottages, gebouwtjes) van meneer Knevel, via de landen waar de kievit graag kwam, tot het Kienland waar tabaksplanten werden opgekweekt. Uiteindelijk maken we er maar Nieuwland van. Als de oude naam niet meer begrepen wordt, zoekt de mens een andere aannemelijke verklaring.

Maar terug naar de vroege eigenaren van Groot Bokhorst zoals we die uit de oude processen konden achterhalen. De link met Ghiso en Gherit de Boechorst uit 1357 kunnen we helaas niet meer maken. Met Greta van Blerikshorst uit 1472 ook niet. Wel kennen we daarna de eerder genoemde Sijwert van Wijnbergen 1505, de jonge Sijwert 1507, Bartold van Wijnbergen uit 1531, opgevolgd door Jan van Wijnbergen 1541, dochter Geertruid van Wijnbergen 1562 die met Joost Haen trouwt. Ze hadden een dochter Sara en een zoon Johan Haan die met Judit van Bilstein trouwt. Hun zoon Joost Haen was het onmondige kind. Nadat vader Johan Haan was overleden trouwt moeder Judit van Bilstein met Henrich Woedhuis, capitein in het Engelse leger. Als man is hij in 1611 het aanspreekpunt als bezitter. Zoals gezegd, in 1624 wordt Amelis van Twiller eigenaar door aankoop van Groot Bokhorst, hij trouwt met Antonia Poitous. Zij is waarschijnlijk een dochter van Dr. Everhard Poitouw van het eerder besproken Poitouws of Hellingsgoed in het huidige plangebied Putten-Zuid.

Bij de verponding in 1650 worden bezittingen geschat voor de inning van belasting (GA 0008-293). Amelis van Twiller is nog steeds eigenaar van het goed Bockhorst. De pachter is Tonis Cornelissen. Er ligt 12 morgen bouwland, 6 morgen weiland en plaggeveld bij. Er is weinig bos. Er zijn 4 paarden en 3 koeien. Het is dus een flinke boerderij, voornamelijk op de akkerbouw gericht. Vreemd is wel dat zowel in 1611 als in 1716 in de dijkrollen 28 morgen wordt vermeld. Hebben ze voor de belasting grond achtergehouden? Ter vergelijking: in 1846 was het met bijna 4 morgen bos 32 morgen groot. Uit een ouder pachtcontract is het vermelden waard van een aantal zaken die boven de gebruikelijke geldsom en graan geleverd moesten worden, namelijk 2 vette hamelen (mannetjes schapen), 2 vette ganzen, 2 paar kapoenen (gecastreerde hanen), 2 paar andere hoenderen en 12 pont suiker. Vooral over die 12 pond suiker verbaas ik me, er was nog geen suikerbietenteelt in Nederland. Ze hebben dit dus gewoon moeten aankopen om de verpachters letterlijk "zoet" te houden.

Nu in het kort het vervolg van de lijst van eigenaren van Groot Bokhorst die we halen uit het Kelnarij archief (GA 0324-250A, B en C). Zoon Evert van Twiller 1656, zijn dochter Alijda van Twiller getrouwd met Asserus Tolleken 1667, dochter Margaretha Alletta Tulleken getrouwd met Frederik Henrich Schortes luitenant van de cavalarie 1719. We moeten hier ook melden dat een derde deel in bezit was gekomen van Antoinetta Schrassert en Rutger Focanus en daarna aan Helena Sophia Focanus. Zij vermaakt het op dochters Joanna Jacoba en Aleida Focanus. In 1719 komt dit weer via Joanna Jacoba Focanus en Nicolaas Schrassert in handen van Schortes, die nu volledig eigenaar is. In 1742 meldt Heribert van Westerveld dat Schortes is overleden en dat zijn vrouw Alijda van Schortes Groot Bokhorst erft. In 1770 komt het op dochter Mechteld van Westerveld. Als Mechteld in 1808 is overleden, wordt haar zuster Frederica Henrietta van Westerveld van de Essenburg eigenaar. Als het kadaster in 1832 zijn intrede doet is Paul Engelbert baron de Yvoy van de Salentein door vererving via zijn schoonvader Heribert van Westervelt van de Salentein eigenaar geworden. Deze Heribert had het verkregen als verre familie van Frederica Henrietta van Westerveld van de Essenburg. Na het overlijden van P.E. de Yvoy in 1843 komt het op zijn dochter jonkvrouw Cornelia Maria van Hangest baronnesse de Yvoy. Zij overlijdt in 1902 en het vererft op jonkheer meester Willem Marcus van Weede. Nu is het eigendom van de erven Roëll.

Afsplitsingen

Wolter Dijksgoed staat later in de Kelnarij bestanden als synoniem voor Klein Bokhorst, maar ook voor Wolter Osekengoed, beide gelegen aan de Diermenseweg, zie fig. 1. Dat is verwarrend. In de akte uit 1472 was Gerrit Wolter Dijksgoed noordwaarts gelegen, Osekengoed ligt overwegend westelijk. Kunnen we nog achterhalen hoe de ontwikkeling is geweest? Waren ze beide afgesplitste delen van Groot of Klein Bokhorst?

Ons Klein Bokhorst kreeg twee takken van eigenaren. De tak Gerrit Maassen en de tak Helmich van Speuld. In het jaar 1534 werd Gerrit Maessen opgevolgd door zijn zoon Maes Gerritsen die nu Klein Bokhorst in gezamenlijk bezit heeft met Helmich van Speulde. In een dijkrol uit 1588 heeft Maes Gerritsen 13.5 morgen land in Arkemheen. Omdat er meerdere Van Speuldes zijn kan ik dat aandeel niet goed inschatten maar het zou ongeveer even groot kunnen zijn. In de zogenaamde dijkrollen werd bijgehouden hoeveel land men had in verband met het onderhoud van de dijk. Er werd niet steeds aangetekend (in de overgebleven exemplaren) wie er nu weer eigenaar was. Men wist wel dat land daarvoor van die of die was. Wat ook uit latere documenten blijkt is dat Groot Bokhorst zijn omvang lijkt te behouden, maar dat Klein Bokhorst meerdere splitsingen lijkt mee te maken. Dit was er een. Wat het met meerdere eigenaren moeilijk maakt, is of het verder gaat als een gemeenschappelijk bezit van een boerenbedrijf of dat het wordt opgesplitst in twee gescheiden bedrijven of grondgebieden.


Fig. 1 De kaart van 1832 met het gebied van Groot Bokhorst (roze) en de afgesplitste Wijneken kampen (blauw). Daarbij een ruim 200 jaar oudere reconstructie van Klein Bokhorst met de Van Speulde tak (oranje) en Gerrit Maassen tak (rood). De omliggende percelen zijn gekleurd naar grondgebruik in 1832 met bouwland bruin en weiland licht groen. Rechts onderin de weg van Putten naar Nijkerk. De Diermenseweg loopt horizontaal bovenin. Bij de rechterbovenhoek, net buiten de kaart, ligt Oldenaller. Zie ook de website https://historieputten.vandekraats.com voor het overige grondgebruik en voor vergelijking met het heden

Van Speulde tak

Reijner en Otto van Speulde waren zonen van Helmich van Speulde. Weim van Speulde verklaarde dat in 1540 tussen haar vader Reijer van Speulde en diens broer Otto van Speulde met medeweten van de Kelnarij een magescheid had plaatsgevonden waarbij ieder de helft van Klein Bokhorst in Diermen kreeg en dat ze tot de dag van vandaag elk een erf hebben bezeten. In een hofgericht, gehouden in Putten anno 1560, blijkt inderdaad dat Ott van Speulde optreedt als volmachtiger van de Kellenaar en het lijkt erop dat hij hieraan de helft van Klein Bolkorst te danken heeft (GA 0012-1560-0085). Jonker Dirk van Ripperband wordt als zoon van Margriete van Speulde (en vader Gijsbert Ripperband) en nakomeling van Otto van Speulde beleend met zijn deel. Weim van Speulde verzoekt als nakomeling van Reijer van Speulde beleend te worden met haar helft van het goed. Het moet hier dus niet om helften gaan van Klein Bokhorst maar om kwarten. Later blijkt dat ze weer samen zijn gevoegd tot een helft, de Van Speulde tak. Er was al een nieuwe opvolger van de Van Speulde tak, jonker Johan van Hell die gehuwd was met Sybilla van Speulde. Waarschijnlijk vanwege het gedoe met Amelis van Twiller van Groot Bokhorst weet hij de Kellenaar over te halen zijn deel in een vrij tinsgoed te veranderen. De Kellenaar spreekt ook zijn waardering uit tegen Van Speulde voor bewezen diensten. Welke staat er niet bij, maar het is duidelijk dat de vrijmaking daaraan te danken is. Anno 1627 (GA 0418-767) …akte houdende ontslag uit de horigheid door de abdij Abdinckhof te Paderborn van het erve en goed Kleijn Bochorst, voorheen genaamd Wolter Dijcksgoed, ten behoeve van Johan van Hell en zijn vrouw Sibilla van Speult… Na Johan van der Hell komt jonker Henric Herman van der Hell. Uit de afdrachten aan de hertog van Gelre in de vorm van Herenguldens en Rijsvoeders, lezen we een vervolg (GA 0012-1493-0132).

Bij de eerder genoemde verponding in 1650 kunnen we een indruk krijgen van de percelen van Johan van Hell. Het is los land met diverse pachters. Er staat geen boerderij op. Later zijn ze soms te herkennen onder de naam Juffer van Hell kampen. Ook is er in 1771 een boedelverdeling (GA 0203-476-0338) waar staat: 8.5 morgen van juffrouw van Hell gelegen tussen de (Diermense)weg en het goed van de heer Schortes, tegens het erve Groot Bokhorst. Dit was een deel van de Juffer van Hell kampen. Hier een opsomming met daarbij de vermoedelijke, door puzzelen verkregen, kadastrale nummers. Anderhalve morgen pachter Cornelis Arissen (J397). Vijf morgen pachter Evert Gerritsen (J402 406 415). Drie morgen pachter Cornelis Arissen (J384 393 394 400). Twee morgen pachter Johan Cornelissen Suijck (J401). Circa 3.5 morgen west van de steeg, pachter de weduwe van Elbert Gerritsen (J418, 443). Twee morgen pachter Derck Henricksen (J407-413 later de Beitel). Samen is dit 16 morgen en er wordt inderdaad geen huis genoemd. Dit komt redelijk overeen met de 15.25 morgen in de dijkrol uit 1611 waar we lezen … Filips van Speulde van zijn erf te Diermen, met oostwaarts Gerrit Maassen, 15.25 morgen… Veel van de losse percelen vinden we later terug bij de andere tak, waardoor Klein Bokhorst weer vrij compleet wordt. Een tussentijdse bezitter omstreeks 1720 wordt omschreven als de weduwe van de (Hendrik) Brouwer op Quadenbeek (Nijkerk, de beek met kaden (lage dijkjes) en niet kwade beek zoals hij later heette). J406 met J415 was later bekend als de Brouwers Eng. Hiermee is dus de oorsprong van de naam bekend. Even later in 1726 lijkt de weduwe (of dochter) van de brouwer Elisabet van Rouwenburg te heten. Zij was getrouwd met de scholt van Barneveld, Johannes van Beek. Het ging om 3.5 morgen land, toen nog de Nordere geheten, die we straks weer tegenkomen. In 1772 verkopen ze de Brouwer Eng (Nordere) aan ene Beerd Gerritsen.

Gerrit Maassen tak

Omstreeks 1660 zien we in het Kelnarij archief (GA 0324-37E) voor de beide helften van Klein Bokhorst of Wolter Dijksgoed, de namen Henrich Herman van der Hell en Lijsbet Elbertsen. Zij zal weer de dochter van Elbert Gerritsen zijn en Elbert Gerritsen zal dan een zoon van Gerrit Maassen geweest zijn. In ieder geval kunnen we zo in 1650 bij de verponding de tak Gerrit Maassen herkennen. …Elbert Gerritsen weduwe heeft huis, hof en 12 mergen bouw ende weijland, 3 peerden 8 koeijen mede op aengehuijrde landen gaende, den Biesencamp groot 1.25 mergen, met nog 1.5 mergen mehenlants… Dat is samen 15 morgen. Gezien de oppervlakte bij de verponding van de Van Hellen tak van opgeteld 16 morgen en deze tak van 15 morgen, zijn het inderdaad vrijwel gelijke helften. De weduwe van Elbert Gerritsen kwamen we net al tegen als de pachter van 3.5 morgen van de Van Speulde tak. In een dijkrol uit 1611 lezen we …Gerrit Maassen van zijn erf te Diermen, met oostwaarts Carel Bentinck (met Aller), 14 morgen... Ook hier weer ongeveer dezelfde oppervlakten als de 15.25 morgen van de andere tak. Jammer dat de opsteller in plaats van "zijn erf te Diermen" niet de naam Klein Bokhorst heeft gebruikt.

We halen uit GA 0324-268 informatie over de latere eigenaren van deze tak. Ook de registratie van rijsvoeder betalingen aan de hertog geven informatie (GA 0012-1488 tm 1493). Het begin is in latijn opgesteld, hier een korte weergave. Elbert Gerritse 1645, Geurt van Tilen doet afstand in 1661, Elisabet (of zoals wij haar kennen Lijsbet) Elbersen gehuwd met Jan Peters ten Veen 1668, in 1679 Elisabet Elbersen overleden, Pieter en Beertje Jansen ten Veen 1685, Reijer Melisen Wijncoop weduwnaar van Beertje Jansen ten Veen 1688. In 1690 gaat de scholt van Putten Huibert Huibers op verzoek van de kellenaar Reijer Melis Wijncoop aan zeggen de keur van zijn overleden vrouw Beertje Janssen te betalen en zich naar de natuur van Klein Bokhorst te kwalificeren. Met andere woorden, hij moet zich aan de regels van de horigheid houden en netjes zijn afdrachten betalen. Reijer Melis Wijncoop belooft dezelfde week bij de Kellenaar langs te gaan. Na het overlijden van Reijer Melisen Wijncoop in 1710 zijn de opvolgers Aaltje Reijer Wijncoop met Gerrit Henrixen. In 1712 is Aaltje Reijer Wijncoop overleden. In 1718 Gerrit Henrixen als vader van zijn onmondige zoon Reijer Gerritsen van Herseler. In 1730 Reijer Gerritsen van Herseler. In 1754 peinden (beslag leggen) door Antonie Westerveld aan Reijer Gerritsen van Herseler en Reintje van der Enck. In 1762 bezitten zij …het erve en abtsgoed Kleijn Bockhorst huijs en getimmer met omtrent vijf en twintig mergen bouw, weij, tabaxland en houtgewassen thans meijerswijse gebruijkt wordende bij Aart Rijksen van de Mheen… In 1766 kopen Johan Henrixen van Meerveld met Gijsbertje Gijsberts het goed. In 1780 kopen zij nog 3.5 morgen land, de eerder genoemde Brouwers Eng, uit de nalatenschap van Reintje Jansen en Lammert Gerritsen (GA 864-0205), oostwaarts de kopers zelf, westwaarts Jan van Staverden (met erf de Beitel), zuidwaarts Lubbert Jansen (met Kiefschoten) en noordwaarts de (Diermense)weg. Er is een afdracht van 2 gasten koren op de hoek van de Beitel. De Brouwers Eng (J406, J415) heeft met 3.17 morgen ongeveer de goede grootte en het kwam zoals we zagen van de Van Speulde tak. In 1789 kopen ze nog 2 morgen land dicht bij huis, het Ganzeweidje (J448), van de kinderen van Jan Woutersen en Gerritje Jansen.

Jan Hendriksen van Meerveld overlijdt in 1804. In 1805 zien we zijn zoon Gijsbert van Meerveld de pacht betalen. Het jaar daarop is deze al overleden, zijn weduwe Evertje Vliek betaalt de pacht. We komen nu in het tijdperk van de notariële akten. In een akte uit 1816 van notaris Heyblom (1816-66) lezen we dat door Evertje Vliek, weduwe van Gijsbert van Meerveld, de stedigheid (hier hypotheek lasten) van Klein Bokhorst bedragende 2 mud rogge wordt afgekocht van Coenraad Jan baron van Zuilen van Nieveld. In Heyblom 1825-51 lezen we dat Evertje Vliek is overleden. Zij had als weduwe de boerderij Klein Bokhorst zo'n 20 jaar voortgezet.

We zullen nu voor de echte doorzetters in het kort het vervolg schetsen.

1825 Jan Gijsbertsen van Meerveld krijgt de helft van Klein Bokhorst met 25.5 ha grond, Aaltje Gijsbertsen van Meerveld krijgt de andere helft (Heyblom 1825-55). Dit moeten we zien als helften van het gemeenschappelijk bezit, niet als een daadwerkelijke opsplitsing van de boerderij.

1832 Jan Gijsbertsen van Meerveld en Hendrikje Hoonhorst staan in 1832 als eigenaar in het kadaster samen met consorten. Die consorten zijn dus Aaltje Gijsbertsen van Meerveld en Hendrik Hoonhorst zoals we net zagen. De Van Speulde tak is bijna geheel weer teruggewonnen door de Gerrit Maas tak.

1842 Jan Gijsbertsen van Meerveld en Hendrikje Hoonhorst bewoonden Klein Bokhorst. Nu is Jan in 1841 overleden. Ze hebben twee dochters Evertje en Woutertje van Meerveld, een derde kind is opkomst (GA 0168_1140-0323, 0350).

1843 Ook Hendrikje Hoonhorst is overleden, toewijzing helft Klein Bokhorst aan dochter Evertje van Meerveld, vrouw van Harmen van de Veen te Nijkerk (GA 0168_3863-0246, 0106). Vrijwel meteen wordt er een veiling gehouden voor de verkoop van beide helften van Klein Bokhorst (GA 0168_3863-0109, 0102). Harmen van de Veen en Evertje van Meerveld kopen het goed voor 14600 gulden, zij bezaten echter al de helft. De andere helft was voorheen nog van Aaltje Gijsbertsen van Meerveld en Hendrik Hoonhorst.

1846 Hendrik Hoonhorst en Aaltje van Meerveld pachten de helft Klein Bokhorst van Harmen van de Veen en de inmiddels overleden Evertje van Meerveld weer terug (GA 0168_3868-0430). Zij woonden nog steeds op Holk.

1856 Hendrik van Hal, bouwman op Groot Bokhorst, is voogd over Hendrikje van de Veen en Annetje van de Veen. Dit zijn kinderen van Harmen van de Veen en Evertje van Meerveld. Hij verpacht Klein Bokhorst aan Evertje van den Biellert, weduwe van Harmen Evertszoon van de Veen (GA 0168_3879-0194).

1861 Hendrikje van de Veen en Cornelis van 't Klaphek krijgen Klein Bokhorst (GA 0168_3885-0019). Zij boerden daar al. Percelen J384 393 394 397tm402 406 415 416 417 419tm425 448 451tm463 401bis 760, in totaal 27 ha.

Na 1901 is er met de bouw van Nieuw Bokhorst op perceel J401 sprake van een echte splitsing. Zoon Geurt van 't Klaphek krijgt de percelen J384 397 398 399 424 425 426 428 431 443 452 453 457tm463 1221 1222 1249 (huis) 1251 1374. De andere zoon Wulf van 't Klaphek krijgt de percelen J393 394 400 401 401bis 402 406 415 416 417 419 420 421 423 448 880 1373 (schuur erf). De geschiedenis herhaalt zich, dit lijkt weer heel erg op de oude Van Speulde en Gerrit Maassen takken.

Tenslotte

Blijft de vraag hoe het nu zat met Klein Bokhorst alias Wolter Osekengoed alias Wolter Dijksgoed in de Kelnarij archieven. Het Klein Bokhorst dat we hier besproken hebben past prima bij het Gerrit Wolter Dijksgoed ten noorden van Groot Bokhorst uit de akte van 1472. Bij de vrijmaking van de Van Speulde tak lazen we ook "Kleijn Bochorst, voorheen genaamd Wolter Dijcksgoed". We hebben ook geen afsplitsingen gezien waaruit Wolter Osekengoed zou zijn ontstaan.

Er is natuurlijk altijd de mogelijkheid dat er een veel oudere afsplitsing geweest is met Wolter Dijk op de ene en zijn zoon Gerrit Wolter Dijk op de andere boerderij. Nog een andere mogelijkheid is dat Klein Bokhorst een geliefde naam was voor een boerderij in het gebied Bokhorst, een beetje zoals veel later op vele plekken in Nederland de naam Klein Zwitserland in trek was. Dan zou op de Kelnarij verwarring kunnen zijn ontstaan dat zowel Wolter Osekengoed als Wolter Dijksgoed, met Klein Bokhorst werden aangeduid, maar dat moest dan niet betekenen dat Wolter Osekengoed synoniem was met Wolter Dijksgoed. Opvallend in dit verband is nog dat voor betalingen aan de hertog van Gelre voor de Gerrit Maas en Van Speulde takken altijd Klein Bokhorst werd gebruikt en nooit Wolter Dijksgoed. Dat laatste was gereserveerd voor Osekengoed.

Een aanleiding kan zijn de nog meer westelijk aan de Diermenseweg gelegen boerderij de Hondskamp die ook met Klein Bokhorst wordt aangeduid. Bij de genoemde Herenguldens en Rijsvoeders zijn de eigenaren na 1701 van de Van Speulde tak ook eigenaar van de Hondskamp. Toch kan ik geen aanwijzing vinden dat de Hondskamp hieruit is ontstaan; die oorsprong ligt in een afsplitsing van Wolter Osekengoed. Een uitzondering is perceel de Ovenkamp (J418) die pal naast Gerrit Maasen goed ligt en daar ook uit afkomstig is. Het is slechts 1.5 morgen groot, maar omdat de Hondskamp zelf ook maar 2.5 morgen groot is, relatief toch van redelijk groot belang. Was dit voldoende voor verwarring op de Kelnarij om de Hondskamp ook Klein Bokhorst te noemen? Alleen al uit eigenbelang zullen de inkomsten uit dit Klein Bokhorst meer dan welkom zijn geweest.

Ook nu nog is Groot Bokhorst ongesplitst gebleven. Dat is ongetwijfeld te danken aan het eigendom door grootgrondbezitters. Klein Bokhorst is afgezien van de relatief kleine afsplitsing van de Beitel al weer lange tijd op zijn oorspronkelijke grootte geweest. De Gerrit Maas tak had de Van Speulde tak weer grotendeels teruggewonnen. In 1901 keerden deze takken weer ongeveer terug in hun oude vorm. Als we nu kijken staat er ten noorden van de Diermenseweg en ten westen van het oorspronkelijke Klein Bokhorst van Gerrit Maassen een vrij nieuw erf, bedoeld voor luxe bewoning. Ten zuiden van de Diermenseweg is ten oosten naast Nieuw Bokhorst uit 1901 nog een nieuw woonhuis gebouwd op het oorspronkelijke perceel J397. Onder het particuliere bezit is het dus van een naar vier erven gegaan. Maar ja wat is beter? Door inkomens verlies wordt het boerenerf een stuk lager gewaardeerd in vergelijking met vroeger toen zowel de wereldlijke als de geestelijke elite er van mee konden genieten.

Bronnen:
De meeste bronnen komen uit het Gelders archief en zijn in de tekst weergegeven. In de referentie tussen haken is het eerste getal het soort archief, het tweede getal het inventaris nummer en een eventueel derde getal het imagenummer. Zie de website https://www.geldersarchief.nl

Inspiratie heb ik gekregen van Wim Hagoort met zijn boek "De Gelderse zeepolder Arkemheen" uit 2006

Verder heb ik dankbaar gebruik gemaakt van het genealogisch bestand van Trynke Elbertsen-Hoekstra, maar ook van mede PHG onderzoekers van wie ik nog wil noemen Levien Luteijn en Paul op den Brouw. De laatste met zijn informatieve website https://odeeby.wordpress.com

Overzicht van al mijn verhalen