Overzicht van al mijn verhalen

Klik hier voor de printbare PDF-versie van dit verhaal

Osekengoed, de Hondskamp en de Beitel in Diermen

Jan van de Kraats

Na het verhaal over Groot en Klein Bokhorst in Diermen, nu dat van het meer westelijk aan de Diermenseweg gelegen erf Wolter Dijksgoed of Wolter Osekengoed. We nemen meteen de afgesplitste erven de Hondskamp en de Beitel mee. In het recente verhaal over Bokhorst werd een rijtje namen in Diermen uit 1357 gegeven (GA 0324-37C) uit het Gelders archief te Arnhem. Een daarvan was Gerard ten Dike, genoemd tussen bona Dijrem (Groot Diermen) en Bokhorst. Hier liggen twee goederen met Dijk in de naam, die beide in aanmerking komen. Zuidelijk gelegen is dat Claas Dijkengoed en noordelijk Wolter Dijksgoed of Wolter Osekengoed. Het was een zogenaamd Herengoed en viel daarmee onder de Hertog van Gelre. Door de ambtenaren van de hertog werd over een lange periode de foute spelling Wolter Rijksgoed gebruikt (eigenlijk schreef men Rijcxgoed i.p.v. Dijcxgoed). De fout werd steeds weer overgenomen van een vorige beschrijving. In 1547 is er een correctie en zien we nog enkel Wolter Dijksgoed staan (GA 0012-1285-0049). In een hofgericht te Putten anno 1560 (GA 0012-1560-0161) staan drie goederen op een rij genoemd.

Gerrit Maesgoed of Klein Bokhorst liggend aan de Diermenseweg is inmiddels wel duidelijk voor degenen die het verhaal over Bokhorst hebben gelezen.

Osekengoed: …Abtsgoed gelegen in buurtschap Diermen, bezitter Casijn van Hells erfgenamen wonende te Zwolle, Arnt Gijsberts is pachter… Osekengoed is ook nu nog bekend en ligt meer westelijk aan de Diermenseweg.

Wolter Dijksgoed: …Abtsgoed gelegen in buurtschap Diermen, bezitter (zoals de volmachtiger zeide), de weduwe van Huefferen? Schuijller wonende onder de vorst van Cleve, pachter is Lubbert Claessen… De laatste twee goederen Osekengoed en Wolter Dijksgoed lijken later (weer?) samengevoegd te zijn omdat er dan gesproken wordt over Osekengoed OF Wolter Dijksgoed. Het feit dat bij beide het woord abtsgoed is doorgestreept is waarschijnlijk een correctie voor het feit dat het een herengoed betrof. Dat bij Klein Bokhorst (Gerrit Massgoed) in andere documenten ook de naam Wolter Dijksgoed werd gebezigd geeft extra verwarring.

De herengoederen waren horig aan de hertog, daarom werd in Arnhem een administratie bijgehouden. Die is deels bewaard gebleven Daaruit kunnen we leren over de omvang en wie de eigenaren waren (GA 0012-1285, 1287, 1290tm1294, 1482tm1493). Ook kunnen we leren uit bewaard gebleven oude procesverslagen in Arnhem (GA 0124-5037, 5137, 5145 en 5161). Zo was er in 1621 een conflict betreffende dit goed. Het conflict speelde tussen Mathijs Rijck met zijn vrouw Elisabeth van Hell en de tegenpartij Arisken Collarts als weduwe van Claas van Steenler en inmiddels getrouwd met Rijcket van Nulde. Het ging zoals zo vaak over de eigendomsrechten op het goed. Mathijs Rijck is hier de momber (voogd) van zijn vrouw, die het goed via haar familie heeft verkregen. In die tijd werden vrouwen nog op handen gedragen en geacht zich niet in het vuile werk van het zaken doen te storten. Daar hadden ze een (hun) mannetje voor. Het mooie is dat in zo'n procesverslag vaak nog oudere bewijstukken worden aangedragen. Zo was er, volgens de Van Hell tak, ene Casijn van Hell de oude geweest als bezitter van het herengoed Wolter Dijksgoet of Wolter Osekensgoet in Diermen. Zijn geboorte jaar is niet bekend, wel dat hij in 1567 stierf. Hij liet twee zonen na, Egbert en Hendrick. Als oudste had Egbert het herengoed gekregen, Hendrick had een afgoeding gekregen, maar in welke vorm staat er hier niet bij. Egbert kreeg drie kinderen, Casijn de jonge, Mechteld en Elisabeth (de vrouw van Matthijs Rijck). Bij loting is in 1594 het herengoed, zoals in 1621 verpacht aan Kill Aartsen, gevallen op Casijn en Mechteld, die ieder de helft krijgen. Casijn en Mechteld sterven zonder kinderen na te laten. Ook hun oom Hendrick sterft zonder kinderen. Logischerwijs is volgens de Van Hell tak het goed gevallen op de naaste bloedverwant, te weten Elisabeth van Hell. Het ging om een goed met een huis en hof en zeker zes morgen land. Er zijn niet meer papieren over de verkrijging binnen de familie verstrekt om de zaak niet onnodig te bezwaren, staat er. Dat klinkt al een beetje verdacht.

Er komt bij dat Elisabeth het goed op haar naam had gezet zonder met de verplichtingen van een herengoed rekening te houden. Het was dan ook volgens hen een vrij tinsgoed en geen herengoed. Maar dan worden er recente bewijsstukken aangeleverd, zoals de levering aan Arnhem door de erfgenamen van Casijn van Hell de jonge te Zwolle uit Wolter Dijksgoed of Wolter Osekengoed te Diermen van jaarlijks twee rookhoenders samen met de herenguldens ten bedrage van drie Philips gulden. In het jaar 1585 was er betaald door Kil Aartsen, die nu (tijdens het proces in 1623) nog boert op het goed. Daarvoor in 1566 is er een aantekening van Reiner van Arler Henrickszoon, de scholt te Putten, dat Agnes de weduwe van Casijn Egberts van Hell de oude te Zwolle de herenguldens betaald heeft. Het werd toen gepacht door Aart Gijsberts en zijn vrouw Geert(je). De naam Arnt Gijsberts kwamen we al tegen als pachter van Osekengoed in 1560. Een extract met een reeks van (de toen) meer recente eigenaren geeft: Arisken van Steenler, daarvoor Henrixen Ruiter, daarvoor Cazijn van der Hell Egbertsen (de jonge), jaarlijks een rijsvoeder of 11 stuivers en twee hoenders, te betalen voor het jaar 1615. Het is duidelijk dat de lijn nu ook richting Arisken wijst in plaats van alleen naar Elisabeth van Hell. Arisken Collarts ontkent dat Elisabeth van Hell geërfd zou hebben van haar oom Henrich van Hell. Er volgt nog een discussie over de muntsoort waarin betaald wordt aan Arnhem waaruit zou kunnen blijken of het een herengoed of een tinsgoed was. Er komt inderdaad een extract uit het tinsboek van Ermelo boven water die het volgende weergeeft: …van het goed te Diermen, Arissen ende Alijt van Steenler haar dochter, voorheen Henrich Casijnsen van der Hell met zijn broeder Egberts kinderen, daarvoor Juffer Agnes weduwe Cousijn van Hell (de oude) met kinderen, daarvoor Wolter Oesinck... Daar hebben we dus in ieder geval de oorsprong van de naam Wolter Osekengoed te pakken.

Het goed blijkt inderdaad in 1594 met consent (toestemming) van de rekenkamer in Arnhem bij een magescheid (boedelverdeling) gesplitst te zijn zodat er twee takken van eigenaren zijn ontstaan. Voor de liefhebbers zijn er in de akte nog meer namen binnen de familie Van Hell te vinden. Ik zal ze hier niet allemaal noemen, het is al ingewikkeld genoeg. Er is dus, zoals gezegd, een loting gehouden en Casijn van Hell de jonge is het halve erf te Diermen toegevallen zoals het werd verpacht aan Kill Aartsen. De andere helft van het goed te Diermen is Mechteld van Hell toegevallen (GA 0124 5137-0928). Elisabeth van der Hell is het huis in Zwolle van haar bestevader en moeder (grootouders) toegevallen.

In een verkoopsbrief uit 1596 transporteren Mechteld van Hell met Frans van Coevorden aan Kill Aarntsen (Huigen) en Geertje zijn vrouw 2.5 morgen land met oostwaarts Claas van Diermen, zuidwaarts Cornelisje weduwe Meus Gerritsen, westwaarts Aalt van Hennekeler, noordwaarts Holck Coepssen (GA 0124 5137-0838). Ik kan niet goed plaatsen waar dit is, mogelijk perceel J449. Maar als onderpand stellen zij het erf en goed Wolter Osekengoet in Diermen met de volgende plaatsbepaling. Oostwaarts Ott van Speulde (met zijn deel van Klein Bokhorst, de latere Juffer van Hell kampen), zuidwaarts Kijveschoten (klopt), westwaarts Schullers goetje, noordwaarts de Arkemheen (boven Diermen begon het weide gebied in de polder). Kill en Geertje woonden zelf op het goed. Met Schullers goetje wordt volgens mij een noordelijk afgesplitst deel van Claas Dijkengoed bedoeld (J485-489). In de dijkrol van 1611 wordt namelijk ene Schuller genoemd als de voorganger van Jan van Ginkel, toen de eigenaar van Claas Dijkengoed. Het woord goedje zou ook niet erg toepasselijk zijn voor zo'n omvangrijk bedrijf. De naam Schuijller kwamen we in 1560 al tegen als eigenaar van Wolter Dijksgoed. Was dit Wolter Dijksgoed de oude naam van het erf de Hondskamp met onder zich de percelen J485-489 ?


Fig. 1 Het gebied in Diermen waar onze erven liggen op de kaart van 1832. Aan de linkerkant van boven naar beneden de Schremmersteeg. De horizontale weg in het midden is de Diermenseweg met rechts Klein Bokhorst of Gerrit Maassengoed. Vanaf daar naar links op volgorde De Beitel, Osekengoed en de Hondskamp. Claas Dijkengoed of de Hoek ligt linksonder. De inkleuring is naar grondgebruik, bouwland bruin, hooiland geelgroen, tabaksland licht bruin. De inzet rechtsonder geeft in het klein het zelfde gebied weer, maar met het grondgebied van enkele boerderijen anders ingekleurd: De Beitel donker blauw, de Hondskamp oranje, Osekengoed paars, met een lichtere tint voor de Van Hell tak. Zie ook de website https://historieputten.vandekraats.com voor vergelijking met het heden.

Dan is er in 1597 een afspraak: … Frans van Coevorden met zijn vrouw Mechteld van der Hell ter eene en ter andere Rijcket van Nulde voor zijn zwager Claas van Steenler en voor Arisgen Collerts zijn vrouw zullen alle in en uitkomsten van het goed te Diermen waar Kil Aartsen op woont samen delen (GA 0124 5137-0931)…

Mogelijk bevalt het toch niet helemaal, want er is opnieuw een loting tussen Frans van Coevorden en Rijck van Nulde. Kennelijk wil men toch de percelen fysiek opdelen. Het eerste lot is gevallen op Rijck van Nulde: het huis, de berg en de hofstede met de Weitkamp (J512, 514) daaronder gelegen. Daarnaast nog de zuidelijke helft van de Goutkamp (J520), en de helft van de Ganzewei (J477). Het tweede lot is gevallen op Frans van Coevorden: de Hondskamp met de noordelijke helft van de Gouwtkamp (J518), en dan nog het Raapkampje (J519) daarnaast, en dan nog de andere helft van de eerder noemde Ganzewei. De zichtgang (om plaggen te maaien) op het Helderveld blijft onverdeeld (GA 0124 5137-0933). Het kadaster is pas in 1832 ingevoerd, dus de kadastrale perceelsnummers die ik hier geef zijn door puzzelwerk tot stand gekomen.

Meteen nog in 1597 verkopen Frans van Coevorden en Mechteld van der Hell hun in de loting toegevallen halve erf en goed te Diermen. Het gaat daarbij dus zo te zien om de losse percelen land waarbij we nu ook van sommige de grootte leren kennen. De Hondskamp (J478-484) van 2.5 morgen, de noordelijke helft van de Goutkamp (J518), een stuk land het Hoge Raapkampje van een half morgen en nog de helft van de Ganzewei in het geheel ca 2 morgen (J477) groot (GA 0124 5137-0793). Jacob Evertsen koopt de halve Gouwe kamp en het naast liggende Hoge Raapkampje voor Geertje, de weduwe van Kill Aartsen Huigen (GA 0124 5137-0799). Peel Aalts (of Aarts) koopt de Hondskamp, hij moet als polderlasten 1.75 roeden (ca 7m) dijk onderhouden. In de dijkrol van 1588 heeft Aelt van Strilant dit stuk land in bezit.

Een kopie van een contract uit 1598 gepasseerd voor de burgemeester en raad van de vrije stad Dortmund van het heilige rijk geeft het volgende: …Ik Hendrick van Hell volmachtiger van mijn neef Casijn Egberts van Hell (de jonge), heb overgegeven aan Arisken Collarts de weduwe van Claes van Steenler en haar dochter Alijt van Steenler het halve erf en goed in Diermen waar de weduwe van Kil Aartsen Huijgen op woont en waarvan de andere helft eigendom is van Frans van Coevorden (weduwnaar van Mechteld van Hell) en Peel Aartsen, en de voornoemde weduwe van Kil Aartsen…. Hier komt dus de andere tak vandaan, uit de verkoop door kleinzoon Casijn. Peel Aarts was zoals we zagen koper van het noordelijk van de Diermenseweg gelegen land de Hondskamp (GA 0124 5137-0796). Uit de dijkrol van 1611 blijkt Helmich Janssen eigenaar van de daarnaast gelegen Ganzeweide (J477) te zijn. De weduwe van Kil Aartsen is kennelijk behalve pachter ook mede eigenaar.

In het proces is er nog een verklaring met meer informatie over de ligging van de percelen: Ik Elisabeth van der Hell en eheman Mathijs Reeck sargiant van Jr Helmich van Doornick mede als erfgenaam van mijn zuster Mechteld zou hebben (gehad) de helft van een stuk land genaamd de Goucamp groot ca 2.5 morgen met nog een stuk land daarnaast, het Hoge Raapcampje met oostwaarts de Norden (J407-413 later de Beitel), zuidwaarts Kijffschoten (J405), west en noordwaarts de Weijtcamp met Geertje, de weduwe van Kill Arendsen (of Aartsen) Huijgen. Dit komende uit Wolter Osekengoet waar van nu de erfgenamen van Claas van Steenler de eigenaren zijn (GA 0124 5137-0898). Misschien is hier een kleine verklaring van de perceelsnamen op zijn plaats. Van de op veel manieren gespelde Goudkamp veronderstellen we dat het zijn naam kreeg vanwege de hoge opbrengst. Maar evengoed kan de naam te danken zijn geweest aan een huurprijs van bijvoorbeeld een enkel goudstuk. Op het Raapkampje zal raapzaad geteeld zijn, een gewas met een hoog olie gehalte en een zusje van koolzaad. Weit is de oude naam voor tarwe, het is dus geen boekweit. Kiefschoten is in het verhaal over Bokhorst behandeld.

Osekengoed

Hieronder behandelen we de diverse erven meer op zich zelf. Claas van Steenler was, zoals gezegd, bij de loting het volgende toegevallen: het huis, de berg en hofstede met de Weitkamp daaronder gelegen, en de zuidelijke helft van de Goutkamp, met nog de helft van de Ganzewei. Arisje Collert was de weduwe van Claas van Steenler en werd daarom ook Arisje van Steenler genoemd. Zij was later getrouwd met Rijcket van Nulde. De Van Nulde tak zal lange tijd bezitter blijven. Gijsbert Killen en Griete Elberts gaan er op boeren. In de dijkrol van 1611 wordt De Weitkamp en de Hofstad waar Geert Killen woont beschreven als bezit van Arisje van Steenler. Gijsbert of Geert Killen was een zoon van Kill Aartsen Huijgen.

In 1625 verzoekt zoon Henrick van Nulde drie bomen te mogen kappen om zijn vervallen Osekengoed, staande aan de meen te Diermen, te kunnen repareren (GA 1527-0256). In 1630 krijgt Henrick van Nulde, getrouwd met Gerarda van Twiller, zes jaar oprukking (uitstel horigheid) voor Osekengoed. Henrick van Nulde overlijdt vijf jaar later en Osekengoed vererft in 1636 op de nog onmondige zoon Rickolt van Nulde. Hij trouwt later met Maria van Zuilen van Nievelt.

In 1637 wordt de noordelijke helft van de Gouwtkamp J518, en het Raapkampje J519 uit de andere tak via de desolate (failliete) boedel van Gijsbert Killen en Griete Elberts geconsolideerd (weer samen gevoegd) met de kern van Osekengoed waarop het huis staat. Jacob Evertsen had die boedel in 1597 gekocht voor de moeder van Gijsbert Killen, Geertje de weduwe van Kill Aartsen. Nu is het dus weer een geheel, afgezien dan van de Hondskamp die aan Peel Aarts was verkocht.

Hoewel het bezit op de onmondige zoon Rickolt van Nulde was gekomen, staat er toch bij de verponding in 1650: …de weduwe van Hendrick van Nuldt eijgenaersche van een erff, pachter Aert Maessen, van huijs, hoff en 9 mergen lants in alles geeft jaerlix 108 gulden, 2 peerden en 4 koeijen … Hij werd dus kennelijk nog niet voor vol aangezien.

In 1688 is er een oprukking van Osekengoed op hun dochter Alijda van Nulde. Als zij in 1697 overlijdt komt Osekengoed in 1702 in bezit van haar zuster Gerarda van Nulde. Die was getrouwd met Pelgrom Wolfsen. In 1749 wordt hun zoon Arnoldus Richard Wolfsen, burgemeester van Harderwijk, eigenaar. Hij was getrouwd met Johanna van Dompseler. Hun zoon luitenant Pelgrom Derck Wolfsen wordt in 1754 eigenaar. In 1782 verkoopt de familie Wolfsen Osekengoed aan Lubbert Melissen en Maria Reimers. Het is dan 9.5 morgen groot. In 1790 zijn beiden overleden met achterlating van vijf kinderen (GA 0203 556 151). In 1823 vind ik Osekengoed weer terug (GA 0168_1115-0020) als Lubbert Melissen, nu voor de tweede keer getrouwd met Geertje Wouters, in 1821 overleden is. Bij de invoering van het kadaster in 1832 staat de weduwe van Lubbert Melissen als eigenaar te boek. Nu kunnen we exact zien welke percelen er bij horen (J477 Ganseweide, 511-520 Osekengoed percelen) bij elkaar 9.45 morgen. In 1837 is ook zij overleden en is zoon Jan Lubbertsen boer op het goed. De bebouwing bestaat uit een boerenwoning, tabakschuur, bouwschuur, twee koornbergen, turfloods, bakoven en een varkenshok. Er wordt een veiling gehouden en de koper is Egbert Wijgers de Boer. In 1841 is er een pachter genaamd Hendrik Koestapel (GA 0168-1139-0044), die in 1845 al weer is overleden. De volgende pachter is Andries van de Bijtel met Gerritje van de Berenkamp. In 1850 is de eigenaar overleden en komt het op zijn zoon Wichert Egberts de Boer (GA 0168_3872-0058). In 1890 wordt het goed verkocht aan Wichert Egberts de Boer, schipper te Nijkerk, pachter op het goed is dan Hartger van Strijland met zijn vrouw Dreesje Vliek (GA 0168_3926-0074). Hun zoon Rikkert van Strieland met zijn vrouw Jannetje van Wincoop doen hun intrede in 1932. In 1939 opgevolgd door Jan van de Pol en Hendrikje van 't Klaphek.

In de dijkrol van 1716 lezen we: juffer Wolfsen tot Diermen, Arnoldus Rickardus Wolfsen, Pilgrom Dirk Wolfsen, Lubbert Melissen in Diermen, Egbert de Boer 1839. Die reeks namen van eigenaren hebben we inderdaad langs zien komen.

De Hondskamp

De Hondskamp ligt ten noorden van de Diermenseweg en ten westen tegen de Schremmersteeg aan. Op de kadastrale kaart van 1832 is goed te zien dat het erf ooit samen met het erf van Osekengoed een geheel zal hebben gevormd. Nu kronkelt de Diermenseweg er als afscheiding over heen. We hebben gezien dat de Hondskamp van 2.5 morgen aan Frans van Coevorden was toegevallen en daarna gekocht door Peel Aalts. Er werd geen huis genoemd, maar we lezen in het proces dat Evert Gerrits Soetemelk in 1606 op de Hontskamp was overleden. In de dijkrol van 1611 zien we Alijt Evers als bezitter van "de Hontscamp met huis" met ten westen de Schremmersteeg ter grootte van 2.5 morgen. We kunnen nog verder terug in de tijd met een tekst uit 1418. Die is te vinden in het Kelnarij archief te Arnhem (GA 0324-40A-0109) in een oud boek geheten het Transumptum uit begin 1500. Hier lezen we dat 2.5 morgen land horig aan het klooster te Werden is gespleten uit Dijkmansgoed en overgedragen aan Aalt Killenzoon. Aart en Aalt werden vaak door elkaar gebruikt. Is het toeval dat ca. 170 jaar later er een Kil Aartsen boert op Osekengoed? Dit roept overigens wel vragen op. Is deze 2.5 morgen wel de Hondskamp, die werd namelijk veel later (weer?) afgesplitst, en dan nog van een herengoed in plaats van een Werdensgoed. Of is er met de status van deze goederen flink gesjoemeld? In 1559 werden namelijk alle Werdense goederen overgedragen aan de Kelnarij. Heeft de hertog ook zijn slag geslagen? Ook elders (GA 0324-270) vond ik bewijs voor deze afsplitsing van het Werdense Dijkmansgoed.

In 1627 is er goedkeuring van de verpanding van 2.5 morgen de Hondskamp met het huis daarop door Gerriken Peelen de weduwe van Cornelis Suick. Het is een dependent van Wolter Osekengoed staat er. Is Gerriken Peelen een dochter van Peel Aalts? Bij de verponding in 1650 lezen we: Jan Cornelissen Suijck heeft selffs huijs, hoffstede groot 2.25 mergen.

In 1633 is er verlenging van de verpanding van de Hondskamp aan de "Gravenmeenschestege", de latere Schremmersteeg. De eigenaren hebben nauwelijks geld om het huis te kunnen repareren en aftelossen, staat er. Ze krijgen een soepele behandeling vanuit Arnhem, en de verpanding wordt met 18 jaar verlengd. Het was vroeger niet altijd slechter.

In de protocollen van Putten is te zien dat in 1675 (zoon?) Cornelis Jansen Suijk en Aeltje Hendriks Ham eigenaar zijn. Ze bezwaren het goed met een hypotheek. Zij verkopen het in 1681 aan Renger Bessels en Aeltjen Jansen. Daarvoor hebben ze al in 1679 samen met hun zuster Aartje een perceel van 1.5 morgen verkocht aan Rutger van Broekhuijsen. Dit perceel heette ook het Hondskampje en lag aan de andere kant van de Schremmersteeg (J764). Zij gaven dus de 2.5 morgen de Hondskamp met het huis als onderpand, terwijl ze die dus al gauw (moesten?) verkopen.

In de dijkrol van 1716 is een reeks eigenaren genoemd die in 1716 begint en eindigt in 1838. Helaas is het een reeks met gaten: de erven Kil Willems, Bessel Aaltsen, Jan Killen 1729, Dirk Dirksen de Graaf 1838. Toch geeft het enkele aanknopingspunten.

In 1701 is er een aankoop van de Hondskamp door Kil Willemsen, was hij een nazaat van Gijsbert Killen? Al eerder in 1690 had hij het recht van pandschap hierop uit de erven Suick verworven. Hij was met zijn vrouw Mette Jansen Wijncoop omstreeks die tijd eigenaar van Neude Claasgoed (later de Beitel) in Beisteren. In 1713 is daar hun opvolger zoon Jan Killen. Zij hadden ook een dochter Aaltjen Killen, getrouwd met Bessel Aalten, die op de Hondskamp kwamen boeren. In de protocollen onder Beisteren vinden we dat in 1721 Bessel Aalten en Aaltjen Killen het plaatsje genaamd Kil Willems in Diermen bezitten. Uit de beschrijving van de buren kunnen we opmaken dat het de Hondskamp betreft. Oostwaarts de erfgenamen van mevrouw Wolffsens te Harderwijk (J477), westwaarts Hendrik Jansens goed, zuidwaarts des herenweg (Diermenseweg). We vinden hier aansluiting met de reeks eigenaren van de dijkrol uit 1716 waar de erven Kil Willems, Bessel Aaltsen en Jan Killen ook genoemd worden. In 1742 wordt een dochter van Jan Killen, Geertje Jans van Wijncoop, de nieuwe bezitter. Zij draagt dus eigenlijk de achternaam van haar grootmoeder. Als zij trouwt met Elbert Wijneken Wakker wordt ze ook Geertje Jans Wakker genoemd. In 1775 nemen zij een hypotheek op hun erf en goed gelegen in Diermen, de Hondskamp genaamd, die door Rijk Caspersen bewoond wordt "met desselfs huijs en verder getimmer voorts onder horige landerijen, opstaande bomen en houtgewassen". Dit herhaalt zich in 1779 (GA 0203-864-0203), de pachter is dan zoon Jan Elbertsen die getrouwd is met Geertje Jansen. Vanaf 1791 zijn het hun dochters Geertje Jans Wakker, getrouwd met Bessel Hendriksen van de Hazel, en Elbertje Jans Wakker, getrouwd met Gerrit Hartgersen, die de Hondskamp bezitten.

Het eerste koppel lijkt er in ieder geval in 1799 te wonen (GA 0203-864-0092). Geertje Jans Wakker neemt een hypotheek op Klein Bokhorst, bewoond door Willem Hendriksen Woudenberg. Woont Geertje Jans Wakker met Bessel Hendriksen van de Hazel dan wel op de Hondskamp? Er komt duidelijkheid. In 1828 geven Bessel Hendriksen van de Hazel met Geertje Jans Wakker als enig eigenaar van de Hondskamp, ook wel Klein Bokhorst genoemd, hun bezit in onderpand (GA 0168_1126-0129). Ook horen er twee percelen bij het goed, de Schoutenkampen, zoals uit de beschrijving volgt (J763 en 764). Het jaar daarop herhaalt zich dat. Nu is er sprake van Klein Bokhorst met 6 morgen (GA 0168_1120-0689) als onderpand. Uit de oppervlakte en de naastliggende eigendommen is op te maken dat de Hondskamp bedoeld wordt.

Bij de invoering van het kadaster in 1832 zien we dezelfde eigenaar. Nu is ook het Ovenkampje J418, naast het andere Klein Bokhorst (Gerrit Maassengoed) zoals wij dat kennen, in bezit en aan de overkant van de Schremmersteeg het tabaksland (J765) en het Hofje (J767) liggend bij de Schoutenkampen. In 1836 is Bessel Hendriksen van de Hazel overleden en gaat het over op Dirk Dirksen van de Graaf (GA 0168_1134-0049). Het is opvallend dat vanaf nu alleen de naam Hondskamp wordt gebruikt en Klein Bokhorst niet meer. Zij lenen geld voor de hypotheek bij hun buurman op Osekengoed, Egbert Wijgers de Boer. In 1844 is Dirk Dirksen van de Graaf overleden. Zijn weduwe Aaltje van Drie laat de boedel inventariseren (GA 0168-3865-0317). Het jaar daarop verhoogt ze de hypotheek (GA 0168-3865-437), nu blijken de percelen J485-489 aan de zuidkant van de Diermenseweg in 1841 aan het grondgebied te zijn toegevoegd. Zij kwamen uit de nalatenschap van Jan van Winkoop (GA 0168_1140-0016). Zij trouwt nu met Hendrik van Maanen. De Hondskamp wordt in 1849 verkocht aan Cornelia Maria baronesse d'Yvoy van de Salentein (GA 0168-3870-0048), maar ze blijven er wel op boeren. In 1903 verschijnt het in haar nalatenschap (GA 0168-5765-0322) en wordt toebedeeld aan jonkheer meester Willem Marcus van Weede. Wat de bewoners betreft, in 1861 komen Dirk Dijkhuizen en Annetje van Rootselaar op de Hondskamp. In 1886 opgevolgd door Jan van Meerveld en Teuntje van Bokhorst. In 1910 Gerrit van Meerveld en Maasje Nieboer. In 1920 Sijmentje Stomphorst, weduwe van Berend van de Nautena. In 1927 Wouterus van Kempen, weduwnaar van Jannetje Ceelen. In 1949 de laatste op mijn lijstje, Hendrikus van de Berg.

De Beitel

Het erf de Beitel ligt pal oostelijk naast Osekengoed. Bij het bekijken van de kadastrale kaart van 1832, komt de gedachte al op dat het erf zelf een afsplitsing van Osekengoed is. Het organisch gevormde geheel van de naast gelegen percelen J406, 407, 413-417 heeft als oudste naam De Norden. Al is het ontstaan van de Beitel onduidelijk, het westelijke deel met J407 en 413 lijkt al vrij vroeg bij de Beitel getrokken.

In de dijkrol van 1611 staan op naam van Geert (Gijsbert) Killen de volgende percelen: De Gouwenkamp, het Raapkampje, de Gansenwei en de Norden. Samen met de Weitkamp en de hofstad van Arisje van Steenler zou het 11 morgen groot zijn. Hoe groot de Norden alleen is weten we dus niet. Ik kom voor het geheel van de Osekengoed percelen J511-520 en de Gansewei J477 niet verder dan 9.45 morgen. De Hondskamp was apart geregistreerd. Lastig is dat het volgende perceel in de dijkrol met als eigenaar Mette Jan Melissen ook de Norden heet. Het is 2 morgen groot en oostwaarts is land van Jan Gerrits. Ik kan niet anders bedenken dan dat er een dubbeltelling is opgetreden, mogelijk omdat (het erf van) de Norden in de tussentijd was afgesplitst van Osekengoed. We mogen aannemen dat de naam Norden zijn oorsprong heeft in het feit dat deze percelen in het meest noordelijke deel van Diermen liggen.

In een overzicht van de Kelnarij van mannelijke inwoners van Putten en hun boerderijen of woningen uit ca. 1627 (GA 0324-37H) is een regel naast Klein Bokhorst te lezen: Aelt Ellersen op ten Norden. Een eerste aanwijzing voor bewoning. Dan is er in 1635 in een proces (GA 0124-5145-0613) een vermelding: Gijsbert Killen en Grietje Wieneken nu een huis en 2 morgen land genaamd de Norden of de Dam gekomen van Reiners van Allers erfgenamen gelegen aan het Raapkampje en Gouwenkamp, jaarlijks 18 stuivers en rijsvoeder. Gijsbert Killen is zo te zien verhuisd van de westelijk gelegen oude hofstad van Osekengoed naar een oostelijk gelegen plek, namelijk waar nu het erf de Beitel is. Die plek is inderdaad 2 morgen groot en ten noorden van de Diermenseweg ligt een perceel de Dam ook van 2 morgen dat er bij hoorde. Vandaar dat er geschreven werd: de Norden of de Dam, men wist kennelijk in Arnhem niet precies hoe de situatie was en hoe men het goed noemen moest.

Pas in 1650 bij de verponding vernemen we weer iets: Evert Gerritsen eigenaar van huis, hof en omtrent 4 morgen land, hiervan is 2 morgen tientvrij. Er lopen 2 paarden en 3 koeien op. Er wordt in 1677 een hypotheek gevestigd op 2 morgen grond ten zuiden van de Diermenseweg geheten de Noorden en 2 morgen ten noorden van de Diermenseweg geheten De Dam (GA 0008-878-0296). De Dam kennen we later als perceel J429. Op het zuidelijke deel stond het huis, al werd het nog niet met de naam De Beitel aangemerkt. Eigenaar voor ¼ gedeelte was Gerritje Everts, de dochter van Evert Gerritsen, de eigenaar uit 1650. Het overige ¾ gedeelte is van Hendrik Elbertsen en Gijsbertje Brands. Zij verschaffen ook het geld voor de hypotheek met eerst genoemde. Negen jaar later in 1686 verkoopt Gerritje haar deel zodat Hendrik Elbertsen en Gijsbertje Brands nu volledig eigenaar zijn (GA 0008-878-0307). Achteraf bezien vinden we De Norden overigens al terug in de dijkrol van 1611 met Mette Jan Melissen als eigenaar. Dan is het kennelijk alleen 2 morgen zaailand. In de proces verslagen lezen we een claim dat (meerdere) percelen de Dam genoemd, ooit in bezit van Reiner van Aller, bij Osekengoed hoorden.

In 1726 komen we een ander perceel de Nordere, met de laagte daaraan, van 3.5 morgen tegen als afgesplitst deel van het naast gelegen Klein Bokhorst (GA 0324-73F-0683). Zijn de oostelijke percelen van de Beitel daarmee in het verleden ook afgesplitst van Klein Bokhorst? We bespraken het al in het verhaal over Bokhorst. Het is in 1726 in eigendom bij Elisabeth van Rouwenburg getrouwd met de scholt van Barneveld Peel Beek. Iets eerder kwamen we het nog tegen met als eigenaar de weduwe van de Brouwer op Quadenbeek, was de weduwe hertrouwd? In 1754 (GA 0203-863-0299) is deze grond kennelijk iets geslonken tot 3 morgen met houtgewas, met ten westen het erf de Beitel en ten noorden de weg. Dit zullen de percelen J406 en J415 zijn, die werden later naar de vroegere eigenaar Brouwerskamp genoemd. Merk op dat nu voor het eerst de naam de Beitel werd gebruikt.

Het vervolg van de eigenaren van de Beitel kunnen we lezen in de dijkrol van 1716: Jan Hendriksen tot Diermen, Bessel Hendriksen (en Metje Jans), daarna zoon Hendrik Besselsen, Jan van Staveren, Wulfert van Winkoop van zijn schoonvader, en als laatste Johannes Astro in 1843. Bij de invoering van het kadaster in 1832 zien we inderdaad Wolfert van Wenkoop als eigenaar van de percelen van De Beitel en De Dam. De eerdere eigenaren Bessel Hendriksen en Metjen Jans woonden op het goed. Ze zijn in 1748 overleden; het goed wordt over zeven kinderen verdeeld. Zo hebben zoon Hendrik Besselsen en zijn vrouw Heijlgen Andriessen 1/7 part van de Beitel in eigendom. Zie ook het verhaal van Paul op den Brouw over Neude Claasgoed of de Beitel in Beisteren https://odeeby.wordpress.com. Zij verwerven stukje bij beetje andere delen van de broers en zusters. Dan kopen ze nog in 1765 van de kinderen van Hendrik Beertsen Pater en Aartje Jans van Rhee 1.5 morgen waaraan ten oosten Reijer van Harsselaar, ten westen Jan Wijnkoop, ten zuiden de weduwe van Steven van Steenler en ten noorden Jan van Boeijen. Dit moet het Putterkampje (J426) zijn. Al in het volgende jaar 1766 verkopen ze die weer aan Jan van Staverden. Maar dat niet alleen, ze verkopen dan ook de Beitel en de Dam aan hem. Waren ze in geldnood? De vrouw van Hendrik Besselsen, Heijlgen Andriessen, is al in 1761 overleden. Bij het inventariseren van de erfenis (GA 0203-519-0309) staat de Beitel vermeld voor 5/7 gedeelte. Ook staat vermeld dat er huishuur en landpacht betaald moet worden aan Jan van Staveren. Die had kennelijk al een deel, hoewel het aan de andere kant vreemd is dat het volgens de verkoop in 1766 nog binnen de familie was gebleven. Was dat een correctie achteraf? Hendrik Besselsen trouwt opnieuw met Melisjen Teunissen. De Beitel gaat over op zoon Andries Hendriksen van de Beitel, eerst getrouwd met Betje Jans, daarna met Gerritje Hendriks. Zij maken een testament in 1815 en wonen dan op de Beitel (GA 0168_1107-0392). In 1820 is Andries Hendriksen van de Beitel overleden en is er een verkoop van de roerende goederen (GA 0168_1112-0458). Wanneer de overdracht van Jan van Staveren op zijn schoonzoon Wulfert van Winkoop (getrouwd met Neeltje van Staverden) heeft plaats gevonden kan ik niet achterhalen. In 1843 is Wulfert van Winkoop overleden en vererft de Beitel op zijn dochter Evertje van Winkoop, getrouwd met Johannes Astro. Behalve de percelen van de Beitel zelf (J407-413, 416), zijn er nog de Dam (J429) en het Putterkampje (J426) overgedragen. Merk op dat de lijst van eigenaren klopt met de dijkrol van 1716. Johannes Astro verpacht in 1844 de Beitel met genoemde percelen, met daarbij de Juffer van Hell kamp (J443), aan Brand Kraaij, die was getrouwd met Hendrikje Andriesen van de Bijtel (GA 0168-3865-0330). In een volgend pachtcontract uit 1853, weer met Brand Kraaij, komt daar nog het Vreedje (J432) bij (GA 0168-3876-0300). Johannes Astro overlijdt in 1858 (GA 030-56-0126). De Beitel met genoemde percelen worden in 1860 verpacht aan Aart Peer! en Heintje Top (GA 0168-3885-0381). In 1869 verkoopt zoon Wilhelmus Astro De Beitel met J426 en J429 aan Gerrit Aartsen van Meerveld en Gerritje van Meerveld, en de losse percelen J432 en J443 aan Cornelis van 't Klaphek, boer op Klein Bokhorst. In 1871 overlijdt Gerrit Aartsen van Meerveld, maar zijn vrouw Gerritje verkoopt het pas in 1905 op een veiling aan Bartus van Steeg (GA 0168_5768-0171). Die trouwt met Evertje Blokhuis. In 1948 komen Tijmen van Steeg en Maria van 't Land op de Beitel wonen.

Tenslotte

De naam Bessel Osekengoed in plaats van Wolter Osekengoed die ik tegen kwam lijkt me gebaseerd op een eenmalig foutje van de rekenkamer in Arnhem. De naam Odiekengoed, te zien op veel oude kaarten, is een (schrijf?)fout van een kadaster medewerker die zich maar bleef herhalen tot dat de eigenaars het zelf gingen geloven. In het Jaarboek van 1992 van het PHG vond ik nog de naam Dijkmansgoed voor de Hondskamp. Misschien gekozen als beter klinkend alternatief? Die naam zou dan sowieso moeten horen bij het (Werdense) goed waaruit het was afgesplitst. In de tijd dat de Hondskamp eigenaren afkomstig van Klein Bokhorst had, noemden ze de Hondskamp ook Klein Bokhorst. Wilden ze hiermee suggereren dat de Hondskamp ooit aan Klein Bokhorst had toebehoord? Of anders, dat het gebied waarover Klein Bokhorst zich uitstrekte enorm groot was? En dan het feit dat het "echte" Klein Bokhorst (Gerrit Maassengoed) ook Wolter Dijksgoed werd genoemd. Helaas heb ik hiervoor geen redenen kunnen vinden. Die zouden dan ook ver voor 1600 moeten liggen. Was Wolter Dijksgoed de oude naam van de gezamenlijke erven Osekengoed en de Hondskamp? Waren Claas en Wolter zonen van Gerard ten Dijke uit 1357 en heette dat erf Dijkmansgoed? Zo blijven er nog vragen over. Misschien is dit verhaal een aanleiding voor anderen hierover na te denken. In ieder geval kunnen de bewoners van de erven zich tevreden stellen met deze voorgeschiedenis.

Bronnen:
De meeste bronnen komen uit het Gelders archief en zijn in de tekst weergegeven. In de referentie tussen haken is het eerste getal het soort archief, het tweede getal het inventarisnummer en een eventueel derde getal het imagenummer. Zie de website https://www.geldersarchief.nl. Het is een rijke bron en men kan er gratis downloaden.

Voorts enkele notariële akten uit het gemeente archief van Putten.

Inspiratie heb ik gekregen van Wim Hagoort met zijn boek "De Gelderse zeepolder Arkemheen" uit 2006.

Verder heb ik dankbaar gebruik gemaakt van het genealogisch bestand van Trynke Elbertsen-Hoekstra, maar ook van mede PHG onderzoekers, van wie ik wil noemen Levien Luteijn en Paul op den Brouw. De laatste met zijn informatieve website https://odeeby.wordpress.com

Overzicht van al mijn verhalen