Overzicht van al mijn verhalen

Klik hier voor de printbare PDF-versie van dit verhaal

Boerderijen in gebied Plan Putten Zuid

Jan van de Kraats

In het gebied tussen de Nijkerkerstraat, de Van Geenstraat, de Hooiweg en de Beitelweg heeft de gemeente Putten nieuwe woningen gepland, het Plan Putten Zuid. Het is een gebied met een lange historie waarin vier zeer oude boerderijen lagen die alle tot het klooster te Werden hebben behoord. In een oud document van de Hertog van Gelre uit ca 1325, aanwezig in het Gelders archief te Arnhem, zien we opeenvolgend de namen genoemd van eigenaren als Reijner Oesekin of even later geschreven als Reijnerus Osic, Neude Hellinc even later Neudo Hellinc, en Claes Hellinc of Nicholaus Hellinc. Iets verderop de naam Lambert in der Hoven, even later als Lenmo in der Hoven. Deze namen vinden we later terug bij onze vier boerderijen. Ten Hove of Voor het Hek is eerder besproken bij de goederen van Sint Marie in Putten waar het eens toe behoorde. Van een tweede, Neude Claasgoed of de Beitel, is een verhaal geschreven door Paul op den Brouw in de Graver van maart 2018. Hier lag de nadruk vooral op de lange reeks van bezitters van het goed. Osekengoed was een goed dat lange tijd onder Bijstein hoorde. De oude naam van Bijstein was overigens Aalt Bollengoed. Hellingsgoed kreeg later de naam Poitouwsgoed naar een toenmalige bezitter (GA 0324-327). Het was een bedrijf van kleine omvang. Toen de Werdense periode eindigde in 1559 moesten alle vier voortaan hun afdrachten doen aan de Kelnarij aan wie ze nu horigheid verschuldigd waren. Dan is er op de kaart van 1832 nog een bedrijfje op naam van weduwe Johannes van Werven waarover (bij mij) verder niets bekend is. Hetzelfde geldt voor twee kleine arbeidershuisjes, een ervan is van de diaconie van de Hervormde kerk, de tweede staat in 1832 op naam van Lammert Gangelersen. Het doel van mijn onderzoek was vooral het vinden van de oude perceelsnamen in het gebied. Dit als een mogelijke bron voor straatnamen om de rijke historie nog enigszins in herinnering te houden.

Hellingsgoed

Hellingsgoed zoals het in 1466 heette (GA 0001-2686) was zoals gezegd een Werdensgoed. Een van de vroegste bewoners volgens een notitie van de Kelnarij heette Germen Hellinck. Helaas zonder datum. In de inleiding zagen we de naam Hellinc al in 1325. In een eerder verhaal over de goederen van Sint Marie in Putten zagen we dat Groot Veenhuizen in Huinen ooit aan St Marie toebehoorde en dat de oude naam daarvan ook Hellingsgoed was. Waarschijnlijk van dezelfde boerenfamilie. Ons Hellingsgoed is opvallend vaak van naam veranderd. Het was rond 1466 in bezit van ene Henrick Heijmans. Later werd het Henrick Heinesengoed genoemd naar deze eigenaar (GA 0012-1285). In 1485 is Gerrit Ottensen eigenaar. Het goed krijgt naar de nieuwe eigenaar de naam Gerrit Ottensengoed. Als ik het goed begrijp woonde hij in Harderwijk en werd hij ook Gerrit Bouwer genoemd. Hij zal daarom niet de boer zelf geweest zijn. Hij werd in 1518 opgevolgd door zijn zoon Otto Bouwer. Bij 1559 staan als eigenaar, de erfgenamen van Willem Bouwer. De boer wordt nu apart genoemd en is dan Henrick Wijnen. Even later in 1560 zijn er kennelijk twee partijen, Thonis Bouwer en de erfgenamen van ene Art Rixsen. Een onverdeelde boedel? In 1572 staan de erfgenamen van Thonis Bouwer als eigenaar vermeld, de boer op het goed is Steven Jansen.

In 1587 begint er een geheel nieuwe tak van eigenaren. Het kreeg het de naam Poitouwsgoed naar een toenmalige bezitter en zoals hij het zelf schrijft Everhard Poitou. Deze uit Frankrijk afkomstige naam werd kennelijk slecht begrepen want het werd steeds weer anders gespeld. We zien Petouwengoed, maar vooral de naam Piet-Ouwengoed klinkt als een heel grappige verbastering. Hij was doctor in de rechten, we zien zijn naam voorkomen bij juridisch getinte zaken. Ook wordt hij als rentmeester aangesproken. Na zijn dood wordt er in 1645 een proces gevoerd over zijn erfenis. De bestevader en bestemoeder (opa en opoe) zouden goederen hebben verkwist en veraliëneerd (vervreemd) ten koste van de familie die tot de elite van Zaltbommel behoorde. Hij liet kennelijk innocente (onnozele) kinderen na wat de zaak bemoeilijkte. Wie interesse heeft, op GA- 0124-5355-0289 en verder, staan 441 pagina's proces verslag. Dat lijkt veel, maar meestal staan er minder dan 50 woorden of zelfs maar anderhalve zin op een bladzijde. Advocaten werden per pagina betaald en niet per woord, dus werd er extra ruim geschreven. De uiterst breedsprakige advocaten taal is wel doorspekt met stukjes latijn. Bij diagonaal doorlezen vond ik bij de nagelaten goederen een erf in Halvikhuizen (ons Hellingsgoed), een aandeel in het Speulderbos, 2 morgen land in Arkemheen, de Overhage geheten, en dan nog buitendijksland op de Korte Roeden. Dat buitendijksland is overigens al lang door de zee verzwolgen. Verder kwam ik tegen dat er een schade vergoeding werd geëist vanwege een gesloten hek aan de Ottenkamp, een perceel dat onder het goed in ons gebied ligt. Dit komt hieronder weer ter sprake.

Een van de partijen in het proces was Amelis van Twiller uit Nijkerk. Hij was (later?) getrouwd met een dochter van Poitou, Teuntje Evers Poitou. Zij hadden een dochter Sophia van Twiller, die getrouwd was met Johan Schrassert. Nu kwam ook de naam Schrassertsgoed in gebruik. Hun dochter, Antonetta Schrassert, was getrouwd met Rutger Focanus, burgemeester van Harderwijk.

In het archief van de Kelnarij is bijna niets te vinden over het goed zelf. In een index van goederen in 0324-251 staat Hellingsgoed met daar achter "Controversum", er was dus namelijk verschil van mening over de horigheid van het goed. Dat krijg je met juristen aan het roer. Rond 1700 zien we wel de naam van de boer, Lubbert Jansen. Van deze persoon is nog een verslagje in 0324-289 te lezen. Hij had ongeoorloofd plaggen gemaaid van een weg. De buren hadden dit altijd toegelaten "niet uit obligatie of gerechtigheid, maar uit nabuurlijke genegenheid en liefde" Waar vind je dat nog in deze tijd van toeslagen affaires. In 1711 blijkt hij 22 jaar geen stedigheid betaald te hebben. Hij betaalde (deels) terug met diensten aan de Kelnarij, hij rijdt met vracht, en soms met geld, zo lezen we. Voor hem, in 1685, was er ene Aart Melissen boer, die ook al een grote achterstand had. Allemaal tekenen van een karig bestaan van de boer en een slechte verstandhouding van de eigenaren met de Kelnarij. Uit de protocollen van Putten leren we meer over de latere periode. Johanna Jacoba Focanus, dochter van Rutger Focanus, was getrouwd met Nicolaas Schrassert (!); zij waren eigenaar in 1720. In 1740 peinden (leggen beslag op) ze de onroerende goederen van de gewezen bouwman Jan Hendriksen. In 1782 is Roeter Roetersen de boer op het goed. Na de opheffing van de Kelnarij in 1803 is de familie Schrassert tot 1816 nog steeds eigenaar. In 1832 bij de invoering van het kadaster staat boer Hendrik Roetersen als eigenaar genoteerd. De elite laag van eigenaren is na Napoleon weg gesneden. Het grondgebied is dan wel flink uitgebreid.


Fig. 1 (Klikbaar) Het gebied van Plan Putten Zuid met de boerderijen en bijbehorende landerijen. De kaart is van 1832; de kleur is per boerderij verschillend. Poitouwengoed blauw, Neude Claasgoed of de Beitel geelgroen, Osekengoed samen met Bijstein rood en Ten Hove of voor het Hek groen. Paars is land van Westerveld en bruin is het naamloze goedje van Johannes van Werven. Op perceel L354 is later boerderij de Hamer ontstaan (tegen de Beitel aan!!). De weg die hier aan de onderzijde doorheen loopt is de Hooiweg. Links zien we als dwarsweg de Beitelweg die langs het erf van Osekengoed naar het noorden lopen tot de Nijkerkerstraat, de brede weg aan de bovenkant van de kaart. Ongeveer midden boven loopt deze weg vlak langs Ten Hove of Voor het Hek. De van Geenstraat bestond nog niet, en van de Rozendaalse weg aan de rechterkant is alleen een gedeelte te zien. Later is deze weg die langs Poitouwengoed loopt recht getrokken.

Uit betaalde tienden aan de Kelnarij (0324-0127) kunnen we percelen van het Poitouwengoed destilleren. Door puzzelwerk met andere gegevens kunnen we enkele percelen in ons gebied achterhalen, de Ottenkamp (naar de oude eigenaar) die we al eerder tegenkwamen met kadastraal nummer M178. Dan nog de Nieuwe kamp of Lubbersen (L332), een nog oudere naam is het Tien Schepelstuk van Sladermansgoed. De exacte plek van de kort na 1600 verdwenen boerderij Sladermansgoed is nog steeds in nevelen gehuld. Op de kaart in fig.1 is met de kleur blauw aangegeven welke percelen onder het goed hoorden. Enkele percelen die buiten de kaart vallen zijn: de Lange akker (C759), de Spurrie akker (C820?), de Bruidsakker of zes Schepel (C815), en de Dorel (C745). Spurrie was een voedergewas, de Dorel een apart stukje bouwland met houtwal waarvan de oorsprong onbekend is.

Neude Claasgoed of de Beitel

In de inleiding zagen we al de namen Neude Hellinc en Claas Hellinc. In een tijnsrol (belasting lijst) uit 1348 staat bij namen uit Beisteren en Halvikhuizen dezelfde naam Neude Hellinc, later is de naam Neude doorgestreept en de naam Nicolaas Neuders er boven geschreven. Dat zal zijn zoon geweest zijn. Het is dus aannemelijk dat de vader van Neude Hellinc, Neude Claaszoon Hellinc heette en zo de naamgever van dit goed. Al kan zijn opa ook al zo geheten hebben. Iets verder staat in hetzelfde document de zin die ik met een beetje goede wil kan lezen als" Nijcolaus Hellinc dij Houtssnider". Een boer met creatieve gaven dus.

De latere eigenaren van Neude Claasgoed zijn zoals gezegd uitgebreid beschreven door Paul op den Brouw. We zullen dat hier niet herhalen. Wat in zijn artikel in de Graver door een technisch foutje niet goed naar voren kwam was de begrenzing van de landerijen. Dat is nu met de kleuren in fig.1 duidelijk te zien. Een punt wil ik nog wel aansnijden, de nieuwere naam de Beitel. Ik kwam er op een gegeven moment achter dat de oude naam van deze nu nog bestaande boerderij Neude Claasgoed of ook wel Croppersgoed was. De link naar het heden was dat de moeder van eigenaresse Geertje Vliek eerst getrouwd was met ene Vliek en later met ene Van Diest. Zij kwam zo als Geertje van Diest in het kadaster te staan, terwijl in notariële akten haar echte naam Geertje Vliek gebezigd werd. Paul op den Brouw schrijft dat de naam de Beitel afkomstig is van de boerderij de Beitel in Diermen. Maar die naam in Diermen ontstond in ongeveer dezelfde tijd. Ik twijfel dus en het zou kunnen dat de gemeenschappelijke boer rond 1760, Hendrik Besselsen van de Beitel, al zo heette voordat hij op deze goederen kwam. De perceelsnaam Beitel komen we vooral in de Huinereng tegen in oude geschriften voor percelen die schuin afgesneden zijn, en dus min of meer beitelvormig zijn. Daar tegenover, perceel M203 in ons gebied heet ook de Beitel en voldoet hier ook aan. Het was alleen geen perceel wat onder het goed hoorde, misschien ooit geweest. Het lijkt een late ontginning. Was het naar boerderij de Beitel genoemd of omgekeerd?

De perceelsnamen van dit goed in ons gebied zijn niet erg spannend. Zoals bij elke boerderij ligt hier een Enk of Grote Enk bij het huis (L341). Dan is er nog een late ontginning, de Veldkamp (L346). Opvallend is dat er een groepje kleine kampjes liggen tussen het erf en de Beitelweg die deels toebehoren aan Bijstein. Hieronder de straks te noemen Grote en Kleine Boender. Met enige fantasie kan ik hier een heiboender in herkennen die we vroeger gebruikten om de stal schoon te borstelen. De Grote en Kleine Boender aan de uiteinden en daartussen iets wat een "handvat" kan voorstellen. Van de iets verderaf gelegen perceeltjes in de Puttereng zien we nog "Een schepel ten einde van de Lemmenkamp" (C863). Dit is maar een voorbeeld dat naast de grote percelen bij de boerderijen in ons gebied er heel veel kleine perceeltjes in de Puttereng in gebruik zijn. Vaak werden ze ook bij gehuurd of onderling verkocht. Ze duiken dan soms bij een andere boerderij weer op, soms bij een burger (die ook graan voor brood nodig had). In onze tijd vragen we ons af waarom niet onmiddellijk met een ruilverkaveling was begonnen. Er moet bijvoorbeeld enorm veel tijd verloren zijn gegaan met het vervoeren van de ploeg naar al die perceeltjes. Die moest steeds weer op de kar geladen worden. Het enige voordeel lijkt te zijn dat men flexibel percelen kon bij huren en weer afstaan, al naar gelang men het werk aankon. Acute geldnood kon verkoop betekenen.

Omdat er meestal tiend getrokken werd uit de opbrengst, vinden we in het Kelnarij archief in Arnhem nog oude documenten over hoeveel garven koren er ingevorderd werden. Ik heb deze opbrengsten gebruikt om een indruk te krijgen van de grootte van de percelen die genoemd werden om ze zo op de kaart van 1832 terug te kunnen vinden. Een voorbeeld van een perceel: "Uijt des schouten Gheijn landt streckende ten westen op den Beister fuhrwegh off op Davelers camp ende staet ten norden mitsch[aders] in den acker een eijken boompje, heeft gedaen roggen 10 gasten". Dit is dan nog een beschrijving met veel gegevens, vaak wordt hooguit een naastgelegen perceel of eigenaar genoemd, soms alleen maar de perceelsnaam. Dit land werd kennelijk gehuurd van de schout van Ghein wonende op Bollengoed, nu Bijstein. Dat er ten noorden van de akker een eikenboompje stond is iets wat nu geen houvast meer biedt bij het bepalen van de locatie. Pas bij heel veel van dit soort stukken lezen komt het gebied tot leven en weten we dat met de Beister fuhrwegh (voerweg) de huidige Nijkerkerstraat bedoeld wordt. Davelers camp kennen we (als een van de weinige) uit latere notariële akten als perceel L123. Dit perceel is doorsneden door het rechttrekken van de route van de nieuwe Zuiderzeestraatweg, aangelegd omstreeks 1830. Naar de vorm te zien, met enkele naast gelegen percelen, moeten deze met houtwallen omringde kampen zeer oud zijn. Jammer genoeg is deze zeer aparte structuur weggevaagd door recente woningbouw. Er tussenin ligt het Mennegat. Geen gat in de diepte, maar met een mooi ouderwets woord een glit (opening) in de houtwal waar het mennen van de paarden extra aandacht vroeg. Onder Davelerskamp vermoed ik de plek van het regelmatig genoemde Hillenhek, een hek om vee uit de Puttereng te weren.Terug naar Scholt Ghein akker, uit de opbrengst van 10 gasten kunnen we in vergelijking met andere percelen inschatten dat het waarschijnlijk perceel C932 betrof. Een gast kennen de meeste burgers beter als een korenschoof, een huisje opgebouwd uit meestal acht tegen elkaar op gezette garven. Honderd garven vormde dan weer een vim, wat als een volle vracht van een boerenwagen werd beschouwd. Bij verkoop werden het er meestal honderd en vier om bij telfoutjes niet te weinig geleverd te hebben. Een kleine toegift dus, ook om de ontvanger gunstig te stemmen.

Samen met de beschrijving van de ligging en kadastrale gegevens uit 1832 was het mogelijk om de locatie van veel percelen te achterhalen. Ook het feit dat van veel percelen de grootte tot uiting kwam in de naam was behulpzaam. Zo zijn er "eenschepel stukken" en halfmuddes", dat zijn respectievelijk stukken land van 100 roe (0.143 ha) en 200 roe (0.286 ha) groot.

Osekengoed

In de inleiding zagen we de naam Reijner Oesekin of Reijnerus Osic. Deze naam van de boerenfamilie Osic is belangrijk geweest voor Putten. Er zijn dan ook wel vier oude boerderijnamen uit voortgekomen: Bessel Osekengoed of Klein Koestapel op de Putterbrink, Mense Osekengoed of Colengoed ook op de Putterbrink, een Osekengoed in Diermen en het (Reiner) Osekengoed in ons gebied. Osekengoed of Osickengoed werd met een latere spelling als Ozikengoed of Ozijkengoed geschreven. De uitspraak door de Puttenaren zal niet veranderd zijn. Pas na lange tijd meenden mensen dat het als ABN uitgesproken moest worden, wat als onfatsoenlijk in de oren klonk. De eigenaren van onze boerderij hebben de naam daarom creatief uitgelegd als Ons Eikengoed (Hagoort 1981). Osekengoed in Diermen is door een kaartenmaker van het kadaster ooit verkeerd genoteerd als Odiekengoed. Na vele generaties gaan uiteindelijk de bewoners dan zelf denken dat het zo heet. Temeer omdat daarnaast Klaasdijkengoed ligt, dan is denkend aan het dialect, Odiekengoed vrij logisch te aanvaarden. In de map van de Kelnarij over dit Osekengoed (GA 0324-112) heeft men het over "Greven of Osikengoed in Beisteren". Ik kan dit niet goed plaatsen. Is er verwarring op de Kelnarij met Osekengoed in Diermen? Die ligt namelijk vlak bij "Des Greven meden steeg" of later Schremmersteeg en bij land wat vroeger de Graaf van Gelre toebehoorde.

In de Kelnarij map van ons Osekengoed vinden we dat anno 1637 Evert Gijsberts (Muller) eigenaar van half Osekengoed is. Hij was molenaar op de molen, het was dus waarschijnlijk een vorm van belegging voor hem. Henrik Wulven of Wolfsen bezit de andere helft. De pachter is Claas Elberts. Ook is er een hele lijst met perceelnamen te vinden. We zullen er een paar noemen. De Grote Brinkkamp, de Kleine Brinkkamp, de Oost Egge, de besproken Grote en Kleine Buinder, ook wel Beunder of Boener genoemd, Halfmud onder Ottencamp (C793), de Wilgenakker (C861), alle binnen ons kaartje in fig. 1. Daarbuiten de Breestroet (L194), de Schaapskamp (L192), de Kruisakker (C846), Jan Henrixs akker (C1106), Halfmud onder het heggetje (C1111), Halfmud bij Vierhopen (C1151). Het intrigerende "Broek agter de Klep" heb ik niet kunnen lokaliseren. Doordat het Osekengoed in 1649 gekocht werd door Scholt Maurits van Arler met zijn vrouw Geertrude van Ghein als eigenaar van het naastgelegen Bollengoed of Bijstein zijn sommige percelen niet goed te scheiden, maar wel in gebruik bij de boer. De Kruisakker is onderdeel van een aantal gekruiste of dwars liggende percelen. Hiernaast ligt Kerk en Toren, een naam die ook duidelijk vanwege de vorm gekozen is. In 1664 is het na de dood van Maurits van Arler verkocht aan Adreas Dulman, die het al snel in 1669 doorgeeft aan Derick van Ghein, met later zijn zoon Wijnand van Ghein. In 1702 wordt doctor Goswin van Steenler eigenaar van Bollengoed en Osekengoed. In 1730 is Alexander Maximiliaan baron de Lonaaij eigenaar. Anno 1760 staan de dochters Geertrude en Isabelle Lanoij (let op de A en O wisseling) als eigenaar en Bessel Jansen als boer beschreven. Tussen 1777 en 1800 is baron Van der Heiden heer van Baak bezitter van het goed en Rikert Gerritsen Vliek de boer. Na 1800 is F.H.A.P. van Erckelens eigenaar. In 1832 bij de invoering van het kadaster staat dezelfde Van Erckelens ingeschreven.

Nog even terugkomend op de naam Oost Egge. Egge is volgens mijn verklaring een zeer oude naam voor een enk omgeven door een houtwal (hegge). In heel oude koopcontracten van boerderijen komt nog de volgende poëtische maar tegelijkertijd nietszeggende toverspreuk voor: "Met hoge en lage, met Eggen en Einden, met broeken en velden". Wat met Einden wordt bedoeld is dan de volgende vraag. In Putten kennen we wel boerderij het Hoge Eind. Is Eind een oud woord voor een grote Enk zonder houtwal?

Ten Hove voor het Hek

In de inleiding zagen we in 1325 Lambert in der Hoven als eigenaar en even later Lenmo in der Hoven. Was Lenmo een zoon van Lambert of gewoon een minder sjieke oudere vorm van zijn naam. Lenmo is op zich belangrijk in verband met een perceel dat onder dit goed valt, namelijk de Lemmenkamp, waarvan ik eerst de naam niet kon thuisbrengen. Van Lenmo z'n kamp naar Lemmenkamp is het echter maar een kleine stap. Zoals ook in de inleiding genoemd, is Ten Hove of Voor het Hek eerder besproken bij de goederen van Sint Marie in Putten waar het eens toebehoorde. Ik val hier enigszins in herhaling met een stukje over de eerste geschiedenis van het goed. De eerst bekende boer van Munstersgoed van omstreeks 1335 was Aalt Munter, opgevolgd door Wolter Munter (1395) en daarna weer een Aalt Munter (1484). In 1512 was Stephanus Munter bezitter (met een zoon Gerardus Stephani, Gerrit Stevens). Deze Steven Munter was dus zeer waarschijnlijk de zoon van Aalt Munter, terwijl hij zelf weer een zoon Gerrit had. Het goed heette dan ook lange tijd "Steven Muntersgoed". Ook die naam zal weinigen nog iets zeggen. De andere en wellicht oudere naam van het goed is "Ten Hove", die komt als "De Hoven" veel voor op oudere kaarten. Naar het zich laat aanzien was Muntersgoed ooit een hof van St Marie te Putten, zoals de Kelnarij dat voor het klooster te Paderborn was. Vandaar de naam Ten Hove. Ook Lambertsgoed ten Hove komt voor, refererend naar de aloude eigenaar. De Kelnarij werd door aankoop van Muntersgoed of Ten Hove in 1561 de nieuwe eigenaar. Vreemd is wel dat het ook onder de goederenlijst van het klooster van Werden voorkomt. Die goederen (op de Veluwe) werden al twee jaar eerder in 1559 overgenomen door de Kelnarij. Een aparte afwikkeling omdat het een gedeeld goed van St Marie was? Ook nu bleef het een hoffunctie houden, tiendgarven uit de omgeving werden hier verzameld. Na samengaan van "Ten Hove" met het naastgelegen "Voor het Hek", aangekocht in 1632, ontstond bij de Kelnarij de fraaie naam "Ten Hove of Voor het Hek". Ik speculeer dat Voor het Hek vlakbij het Hillenhek gestaan heeft, later kreeg het hier de naam Schotkamp omdat er nog een Schaapschot stond. Oudere Puttenaren zullen hem nog gekend hebben, de boerderij stond aan de weg van Putten naar Nijkerk ongeveer tegenover het begin van de Stenekamerseweg. De boerderij werd bekend door de kunstenaar Daan Rovers die het rond de Tweede Wereldoorlog huurde en voor de gelegenheid (toeristen en kopers) omdoopte in "de Olde Deel". Eind jaren vijftig van de vorige eeuw werd mijn oom Jo van de Kraats eigenaar, het grondbezit rond 1900 nog 40 ha, was al grotendeels verkocht. Het was toen al sterk in verval en is daarom gesloopt en vervangen door een nieuw huis. Nu is het de locatie van autorijschool Roordink. Behalve de besproken Lemmenkamp die een zeer bijzondere vorm had, namelijk een gelijkzijdige driehoek, was er de Noije of Neude. Deze kamp ligt naast Neude Claasgoed en zal daaraan zijn naam te danken hebben. In 1925 werd er in een advertentie nog rogge aangeboden op de Neu door Bessel van de Hazel. Dan waren er pal naast het erf de Brinkkamp, de Husenkamp, de Bergkamp (achter de hooiberg), en de Boomgaard. De exacte locaties van de namen bij het erf zijn onzeker. Op de kaart in fig.1 vinden we nog het Drieschepelstuk en het Mud aan de Halvikhuizerweg. Mooie voorbeelden waarin de oppervlak van het perceel in de naam terecht gekomen is. Jammer genoeg is de map van Ten Hove in het Kelnarij archief verdwenen.

Tenslotte

De namen van de gevonden percelen buiten het gebied zijn te vinden op de kaart die op mijn website staat (https://historieputten.vandekraats.com) Af en toe stuur ik na nieuwe bevindingen een update naar mijn zoon Jasper die de website verzorgt zodat u er kennis van kunt nemen. U kunt met de toevoeging van een recente luchtfoto daarnaast meteen zien wat tegenwoordig de invulling van een gebied is.

Er zijn sinds de voorafgaande beschrijving wel dingen veranderd. In 1925 zijn Bijstein en Osekengoed verkocht door Jan Rudolf Diemont (wonend op Bijstein) aan Albert Knoppersen en Cornelis Ramshorst, boeren en onroerend goed handelaren uit Nijkerk. Osekengoed wordt doorverkocht aan Cornelis Jansen. Ook de Beitel, Ten Hove of Voor het Hek en de Hamer waren inmiddels in bezit van Diemont gekomen en ondergingen eenzelfde lot. Op de vroegere percelen Brinkkamp, Husenkamp en Bergkamp van Ten Hove of Voor het Hek vinden we nu volkstuintjes. Die zitten nu nog op oude vruchtbare grond en de gebruikers zullen wel weer naar een of andere uithoek worden verdreven. Sowieso doet de gemeente Putten een slechte keus om hier woningbouw te plegen. Waarom niet op de voormalige heide gebieden van de Beisterense Slagen of het Halvikhuizerbroek? In het huidige plan gebied kun je weer allerlei archeologische vondsten verwachten zoals ook bij Rimpeler en eerder op het Husseler veld. Kan dit laatst overgebleven eeuwenoude cultuurgebied in Putten misschien dit soort complete verwoesting bespaard blijven? De generaties na ons zouden er dankbaar voor zijn. Bedenk wel, Putten is veel ouder dan Amsterdam. De besproken boerderijen hebben naar alle verwachting hun oorsprong ver voor het jaar 1000.

Dan nog de grote vraag, hoe komt de gemeente Putten erbij dit Plan Putten Zuid te noemen. Als ik de Oude Kerk of het Gemeentehuis als centrum van Putten neem ligt het veel meer westelijk dan zuidelijk, namelijk in de richting west-zuidwest. Het kompas waar de gemeente op stuurt heeft kennelijk een afwijking.

Bronnen

Om de tekst leesbaar te houden is het gebruik van referenties beperkt gehouden. Degene die wel genoemd zijn komen bijna uitsluitend van het Gelders archief te Arnhem. Veel daarvan zijn gratis te downloaden, men kan vaak ook gratis scans aanvragen. Een hele mooie service. In dit artikel is veel gebruik gemaakt van het Kelnarij archief (0324, o.a. inv.nummers 75, 109, 112, 130A, 132, 306) en een enkele keer van het Hertogelijk archief (0001), het archief van de Rekenkamer (0012), of het Hof archief (0124).

Verder wil ik verwijzen naar de website van mijn archief genoot Paul op den Brouw die heel veel details over deze materie geeft (https://odeeby.wordpress.com) U kunt hier ook zijn verhaal over Neude Claasgoed of de Beitel vinden.

Overzicht van al mijn verhalen