Klik hier voor de printbare PDF-versie van dit verhaal
Jan van de Kraats, vrijwilliger bij het Puttens Historisch Genootschap. Opnieuw een boerderij met een roemrijk verleden. Kijken we weer in onze oude lijst met Puttenaren uit 1325 dan komen we de naam Scouteman tegen. De lijst staat in de gedrukte uitgave van Van Doornink uit 1805 met de titel "Schatting van de landen van Gelre" en is gebaseerd op een document in het Gelders archief (0001-686). In dit archief is ook een map aanwezig van de Kelnarij over Schoutmansgoed (0324-97) met veel oude documenten. Een andere map (0324-268) bevat een overzicht van meer boerderijen. Daar begint Schoutmansgoed in 1365 met de toenmalige bezitter Gerrit Schoutman. Of hij de eerste persoon met die naam is weten we niet. We mogen wel aannemen dat hij een belangrijk man was. De schout was politieagent en rechter in een persoon verenigd. Hij had meestal helpers, vandaar de term "de schout en zijn rakkers". Een rakker is nu een liefelijke benaming, maar in die tijd was het iemand met wie je niet moest spotten. Er werden nog doodstraffen opgelegd. Op dit punt werd ik wel gecorrigeerd door onze oud-archivaris Johannes van Hell dat speciaal hier in Gelderland de schout wel hoofd van politie was, maar geen rechterlijke vonnissen uitsprak. Schoutmansgoed was een Werdens goed, dat wil zeggen dat het horig was aan het Sint Ludger klooster te Werden. In 855 schonk de Friese edelman Folckerus grote bezittingen in het gebied boven de grote rivieren aan dit klooster. Het document is bewaard gebleven en is meteen het oudste waarin de naam van ons dorp Putten voorkomt. De tekst begint met (vertaald uit het Latijn): … in de naam des Heren onze verlosser Jezus Christus, schenk ik Folckerus, mij bewust van de vergankelijkheid van dit aardse leven, voor mijn zieleheil en dat van mijn ouders, de aardse bezittingen die mij volgens erfrecht toekomen … In het document worden namen van personen genoemd uit Putten en omgeving als Widuco, Hrodhing, Vulfgrim, Berahtwini, Ansleth, Godolef en Frithubald. Dat zijn Germaanse namen die in niets lijken op Schoutman. Daar zaten natuurlijk ook honderden jaren tussen waarvan we niets meer weten. Of het vanaf het begin zo geweest is weten we niet, maar Schoutmansgoed is uit deze periode tevoorschijn gekomen als de Hof te Putten van het klooster te Werden. Het had een beheersfunctie vergelijkbaar met de ons meer bekende Kelnarij. Hier werden de afdrachten van de boerderijen verzameld om vervoerd te worden naar het moederklooster in Werden. Gerrit Schoutman zal dus inderdaad een belangrijk persoon geweest zijn. Toch had hij kennelijk ook zijn financiële zorgen. In 1389 komt er een hypotheek van 260 Gelderse guldens op een stuk land van hem. Dat ligt in Nijkerk en is nog te traceren vanwege de naam Tellingswerf. Gezien de afstand zal het hooiland zijn geweest. Later blijkt er zelfs nog verder weg 17 morgen bij Arck in Nijkerk te liggen. In 1401 komt Claas van Diermen als bezitter van het goed naar voren. Hij "bid" (vraagt) in 1434 de Proost van Werden of hij de Hof te Putten mag overdragen aan zijn zoon Jacob van Diermen. Zij komen van het goed Groot Diermen en zijn altijd een belangrijke familie gebleven. Zo kwamen er ook veel later nog schouten uit voort. In 1462 heeft Jacob van Diermen, met toestemming van de proost Jan van Limburg, voor zijn dochter Elizabeth 5 morgen binnendijks land uit het goed verpand. Binnen 20 jaar zal hij dat weer inlossen bij de proost, dus terug brengen binnen Schoutmansgoed. Men was er erg op gebrand om een goed in omvang in stand en daarmee levensvatbaar te houden. Als het hem niet lukt moet hij elk jaar een Engelse Rosen Nobell betalen. Daar is honderden jaren gedoe over geweest. In 1506 wordt al bevestigd dat inlossen niet gelukt is en ze elk jaar een Henrichs Nobel zullen betalen. We proberen de opvolging van bezitters van het goed te volgen. Gezien het grote aantal feiten zullen we regelmatig telegramstijl gebruiken. Met name als de persoonlijke bezitters u niet erg boeien kunt u er beter snel overheen lezen. Claas Jacobszoon van Diermen en zijn vrouw Aleid op den Dijk hebben drie kinderen, de broers Jacob en Albert van Diermen en hun zuster Jacobje of Jacoba. Deze Jacoba trouwt met Derick van Wetten; zij worden in 1517 bezitters van Schoutmansgoed. Een halfbroer van Jacoba uit een later huwelijk van moeder Aleid, geheten Willem van Dompseler, heeft ook nog bepaalde rechten. Maar de opvolging gaat in 1537 naar de zoon van Jacoba en Derick, geheten Cornelis van Wetten en getrouwd met Geertje te Nijkerk. Zij krijgen een zoon Ellert en een dochter Maria. De laatste trouwt met Frank van Hoecklem, scholt te Doornspijk; ze bezitten ook nog een derde deel. Zij hebben een zoon Willem die we later weer tegenkomen. Iemand uit die tijd die ook probeert de familie in kaart te brengen verzucht op papier "custodi me bene" te vertalen als "Hou me ten goede". In 1548 voeren Cornelis en Geertje een proces (0124-4916) omdat ze nog elk jaar een Engelse Rosen Nobell moeten betalen voor de 5 morgen land, die Jacob van Diermen in 1462 uit Schoutmansgoed afgesplitst had "welke ons zwaar te doen is". Ze willen het land terugkopen. De huidige eigenaren van de 5 morgen land, Claas Ernsten en Wolter van Hennekeler uit een andere tak van de familie, zeggen van niets te weten, ze beweren het van hun ouders geërfd te hebben. In een volgend proces (0124-4917) komen ze met de mededeling dat er 17 morgen binnen- en buitendijks meenland bij Schoutmansgoed geweest is. Een daarvan zou een koolgaarde (groentetuin) met vier morgen binnendijks land zijn. Ze hebben nog wel 4 morgen land "een overkamp buitendijks op de zee" die ze voor 400 Klinkarts verkopen willen. De afloop is onduidelijk, maar leidt niet tot een oplossing. In 1560 weer een proces (0124 4942), nu tussen Willem van Hoeckelom met zijn zwager Henrick Warninckhof getrouwd met Antonia van Hoekelom en de kinderen van Cornelis van Wetten. Cornelis is namelijk gestorven en ook Jacob is inmiddels aan "Lijfs-erven" (erfelijke ziekte?) gestorven; zij wensen nieuwe afspraken over de verdeling van de opbrengsten van Schoutmansgoed. Willem en Henrick schrijven dat ze intussen zoveel brieven hebben dat ze een kar nodig hebben. De kinderen van Cornelis van Wetten, Ellert en Maria, zijn nog onmondig, vandaar dat hun oom Jacob van Wetten momber (voogd) is. Maar in 1562 is Ellert de bezitter. Er is intussen wel wat gebeurd, want het klooster van Werden heeft steeds meer moeite gehad de verafgelegen goederen in Nederland te beheren. In 1559 dragen zij hun goederen, definitief over aan Paderborn, dus de Kellenaar treedt voortaan als volledige beheerder op. Schoutmansgoed blijft echter de plek waar de afdrachten moeten plaatsvinden. Er staat letterlijk dat de Vasal (bezitter van een leengoed) zich als een herberg voor de Kellenaar moet gedragen, ook voor eventuele Hofgerichten (rechtszaken). Wat nog niet verteld is, is dat Schoutmansgoed een zogenaamd zadelleen was. Dat hield oorspronkelijk in dat er op het goed altijd een gezadeld paard met ruiter beschikbaar moet zijn om de heer te ondersteunen in de strijd. Later werd dat omgezet in een symbolisch bedrag bij bepaalde gebeurtenissen zoals bij overlijden, het heergewaad genoemd. Dit als erkenning van de heer. Alsof het nog niet ingewikkeld genoeg is, is het ook nog een zogenaamd behand goed. De complexe juridische gevolgen daarvan zullen we hier maar achterwege laten. Elbert van Wetten overlijdt in 1585 terwijl hij nog niet erg oud is. Zijn zuster Maria van Wetten volgt hem op. In 1631 zijn de bezitters haar dochter Elbertje (of Ellertje) Jansen van Wetten getrouwd met Cosijn van Diermen. Volgens Paul op den Brouw uit een andere tak als de Van Diermens uit 1401. Er is ook nog sprake van een zoon Jacob Jansen van Wetten die geestelijk onbekwaam is. In 1603 is er weer een proces met Johan Jacobs, de man van Marrietje van Wetten, over achterstand in betaling van de jaarlijkse Henrick Nobell. Het is hem onduidelijk om welk land het gaat. Het is inmiddels ook 140 jaar geleden sinds in 1462 de afspraken over de 5 morgen gemaakt werden. Elbert ten Hooff verklaart dat hij vele jaren een stuk broekland van 3 of 4 morgen in pandschap heeft gehad horende bij Schoutmansgoed. Tien jaar geleden heeft Johan Jacobs die ingelost. Gerrit Aarts bezit plaggen op de Putterbrink samen met 3 schepel Hackschaar. Er zijn volgens hem niet meer percelen afgesplitst. Maar de Kellenaar wil goedschiks of kwaadschiks zijn geld hebben. In 1624 treedt Casijn van Diermen op als volmachtigde van zijn schoonmoeder Marie van Wetten. Er zijn schulden gemaakt bij Hessel Gerritsen (12 keizers gulden jaarlijkse rente) en bij Everwijn Gerritsen (6 keizers gulden jaarlijkse rente) en nog een lening van 400 keizers gulden van zijn zwager Thomas Willems van Vreeneng en zijn vrouw Geertje Jans. In 1632 verpanden Jacob Jacobsen en Grietje Borklo de 2.5 morgen buitendijks land. Dit raakt voorgoed weg uit Schoutmansgoed. In 1634 is moeder Maria van Wetten, de weduwe van Jan Jacobs, gestorven. Cosijn van Diermen en Ellertje Jansen, dochter van Maria van Wetten, beheren als curatoren voor haar broer Jacob Jansen de zadelhof Schoutmansgoed. Broer Jacob Jansen is namelijk "notoir onnozel". In 1640 (proces 0124-5203) is ook Cosijn van Diermen overleden, nu staat zijn vrouw Ellertje Jans (van Wetten) er alleen voor. In 1643 is er een liquidatieproces (0124-5203) vanwege gemaakte schulden. Elbertje Jansen weduwe Casijn van Diermen spant de zaak aan tegen Gijsbertje Corsen, de vrouw van haar broer Jacob Jansen. Er is sprake bij Jacob Jansen "van vreemdheid waarmede niemand mede te doen wil hebben". Zo geeft Jacob Jansen 8 dagen na zijn huwelijk 500 gulden uit aan kleren in Amersfoort. Hij wordt daar gegijzeld en neemt gedwongen een extra hypotheek. Zijn vrouw Gijsbertje Corsen heeft hem 8 dagen daarna uit het huis "gestoten" zodat hij weer naar Nijkerk moest gaan. Hij was toen wel goed gekleed staat er droogjes. Vier jaar heeft hij met zijn moeder geleefd op kosten van Gijsbertje. Na die vier jaar is moeder overleden en is Gijsbertje weer met hem in Nijkerk gaan samenwonen. Zij kochten een koe en huisraad. Met een smoesje ging hij met twee wagens volgeladen naar Utrecht. Om weer berooid terug te komen in een leeg huis. In 1650 is er over alle onroerende bezittingen de zogenaamde verponding. Er is na afloop van de Tachtigjarige Oorlog belastinggeld nodig. In de verpondingslijsten vinden we de gegevens van Schoutmansgoed terug onder de naam Jacob Jansen: … Jacob Jansen tot Nijkerck eijgenaar, pachter Henrick Bessels van huijs, hoff van ½ schepel, 5 mudden (ca 3 ha) gesaeijs thientvrij voer den 3de gerff ende den thient, holtgewassen, 2 peerden, 4 koeijen. Aende kellener een Henricus Nobel, 5 mudden ende 1 schepel tot stedicheijt aen deselve, 4 mudden 1½ schepel aen Harderwijck, 1 gl tot tins aende Graeff tot last des eijgenaers, goet heghholt … De afdracht aan Harderwijk is vermoedelijk een overblijfsel van een afdracht aan de vroegere Heren van Putten. In 1654 is Ellertje van Wetten, weduwe van Cosijn van Diermen, bezitter van de helft van Schoutmansgoed. Haar oudste zoon heet Claas van Diermen. Haar moeder Maria van Wetten had aan de kinderen van Thomas Willemsen, in bastaard (ongehuwd) verwekt met Geertje van Wetten, een hof te Putten geleend met nog 2.5 morgen buitendijks land onder de Putterdijk bij Henrick Aartsen. Ze schrijft: … omdat ik te weinig geld heb om dit in te lossen wil ik voorstellen dat mijn tweede zoon Johan van Diermen het zal inlossen en dit land krijgt en ik Schoutmansgoed blijf bezitten … In 1678 is er burenruzie. De boer op Schoutmansgoed weigert de boer op Weduwengoed de drift van schapen door de steeg voor zijn huis. In 1679 verkopen de erfgenamen van wijlen Johan van Diermen Schoutmansgoed aan Elbert Aszweer Reijner baron van Voorst, heer van Schoonderbeek. Na 3 jaar heeft hij nog geen betaling gehad. Dus in 1682 komt er een proces (0124-5611) over de koop van Schoutmansgoed. Belanghebbenden zijn Cosijn en Elisabet van Diermen, getrouwd met Willem Bessels, en de kinderen van Jan van Diermen en Elbertje van Hasel. Het goed is geërfd van grootmoeder Ellertje van Wetten en Casijn van Diermen. De afdrachten zijn: 21 klein schepel rogge stedigheid aan de abt, 8.5 klein schepel rogge stedigheid aan de vrouw van Staverden. Het verkoopbedrag is 5450 gulden. Er zijn inkomsten uit erfpacht van 12 huizen en 6 stukken land in Putten, is dit oud Werdens bezit? Vier personen maken bezwaar vanwege verhoogde bedragen. De huizen zijn overigens bij de invoering van het kadaster in 1832 nog steeds in erfpacht bij Schoonderbeek. Schoutmansgoed is zoals gezegd een zadelleen, het heergewaad bedraagt 7 oude Franse keizers schilden of ruim 14 gulden jaarlijks. Bij transport het dubbele bedrag. Na afsterven van de vazal 7 oude Franse keizers schilden. Na intrede van een nieuwe abt 18 groten of 6 golt gulden. In 1684 lenen Elbert Assueer Reijnier baron van Voorst en Mechteld Adriane baronesse de Renesse bijna 18000 gulden van jonker Henrich van Middachten met als onderpand Schoonderbeek. De Kellenaar maakt het voorbehoud dat hij als eerste betaald wil worden. In 1688 blijkt behalve de jaarlijkse tins van 6 Vlaamse groten, ook nog jaarlijks de bekende Henricus Nobel uit 1462 betaald te moeten worden. Na 222 jaar is de Kellenaar het dus nog steeds niet vergeten, hoewel het land waar het om ging inmiddels totaal onbekend was. In 1688 is er weer een proces (0124-5991) met Hendrik van Middachten tegen Elbert Assuaer Reiner van Voorst over de verpachting van havezathe Schoonderbeeck. Schoutmansgoed is verpand in 1684 maar er wordt niet betaald, dus Van Middachten eist de pacht inkomsten voor hem zelf. Vanaf de aansluiting met Schoonderbeek gaan er zaken, zoals gebruik van land, door elkaar lopen. In de lijst van percelen komen er nu ook kampen van Schoonderbeek bij: het Konijnekampje, het kampje naast Willem Barten, nog twee kampjes "beide dicht bij malcanderen gelegen", de een gebruikt door weduwe Limpers, de andere door Maas Coten, en vier kampjes uit Maas Meintengoed. De brug van Schoonderbeeck is verzakt en er is een dam voor in de plaats gekomen, het dak van de hooiberg is "naakt", een bergroede is omgevallen, het boerenhuis van Schoonderbeek is slecht. Er zijn ook zonder toestemming eikenbomen verkocht als bergroeden, o.a. vier bergroeden aan Van Dompseler op (boerderij) de Peppelerbomen.
In 1689 krijgt Henrick van Middachten Schoonderbeek in bezit. Pas in 1701 is de echte overdracht. Hij sticht de Schoonderbeker Papiermolen in 1691.
In 1692 heeft Grietje Jansen, de vrouw van Jacob Jacobsen, de 2.5 morgen buitendijks land toebedeeld gekregen met nog 0.5 mud in de Putterenk. Het wordt gebruikt door Willem Jacobsen Cuiper. Hij is "gesproten" uit weduwnaar Jacob Jacobsen, nu hertrouwd met Geertjen. In 1699 wordt nog steeds een Henricus Nobel (hier 10 gulden waard) betaald door Henrick van Middachten van Schoonderbeek. In 1704 zijn er grote schulden. In 1705 worden de regels nog eens uitgelegd, binnen een maand na sterven van de Vazal of bij de intrede van een nieuwe Abt, 7 oude keizers guldens of ruim 14 gulden. Dan volgt er een opsomming van de percelen van Schoutmansgoed: het broek van Schoutmansgoed bij de Vanenburg 8 morgen, Kakelschaar? in Arkemheen 17 morgen, camp buitendijks 1.75 morgen, 0.5 mudde land in de Puttereng onder Hermen Aartsen hofstede, 3 schepel onder Evert Mullers hof en Muller werf. De Middelcamp buitendijks 2.5 morgen, het half mud in de Puttereng daar Willem Clasen zuidwaarts aangeland is, de camp buitendijks 2.5 morgen, een hofstede in Putten daar Rikkert Henriksen Jooster zijn huis heeft op staan. In 1707 is Henrick van Middachten overleden. Majoor Gerhard Willem van Suilen van Nyeveld, curator van zijn broer van Frederik Gerhard van Suilen van Nyveld, en erfgenaam van zijn overleden neef Henrick van Middachten van Schoonderbeek, wordt beleend met Schoutmansgoed. In 1717 leent Ernestina van Raetsvelt, weduwe van Henrick van Middachten van Schoonderbeek, geld aan de heer Frederik van Zuijlen van Nijvelt. In 1723 krijgt Vrouwe Anna Cunnegonda van Voorst, geassisteerd met haar nieuwe man Johan Petrus Becker, een aandeel Schoonderbeek toebedeeld van haar eerste man Frederik van Zuijlen van Nijvelt. In 1735 vindt er een boedeldeling van de familie van Zuijlen van Nijvelt plaats. Vrouwe Anna Cunnegonda van Voorst met haar man Johan Petrus Becker wordt beleend met Schoonderbeek en Schoutmansgoed. In 1739 heeft de nieuwe eigenaar van Schoonderbeek Doctor Pieter Becker achterstand in betaling. In 1749 verkoop aan Johan Bastiaans. In 1764 neemt Johan Bastiaans een hypotheek. In 1765 komt hij in geldnood. In 1767 verkoopt Johan Bastiaans Schoonderbeek en Schoutmansgoed aan Abraham Craaij, die wordt in 1768 beleend met Schoutmansgoed. In 1770 legt Maria Danser, weduwe van wijlen de heer Pieter Neijman, beslag op goederen van de heer Abraham Craaij. In 1771 overdracht op Maria Danser. In 1775 overdracht van Maria Danser op emeritus predikant van Abbenbroek, Samuel Heshusius en zijn vrouw Johanna Aletta Gijselink. In 1776 verpachten zij Schoutmansgoed aan Thijs Jacobsen en Teunisje Reijers met de volgende percelen: de Hoge Eng, de Lage Eng, de Praast, de Dorpskamp, Eldertjeskamp (genoemd naar Ellertje van Wetten), Klumperskamp, de Bree en het Hakschaar. In 1794 boedelscheiding Schoonderbeek met Samuel Heshusius, nu weduwnaar van Johanna Aletta Gijselink, en dochter Johanna Maria Heshusius. Zij krijgen Schoonderbeek met de boerderij, de kampen van Maas Meinten, een kamp aan de Putterbrink, de Fliekenkamp, de Papiermolen en Schoutmansgoed met huis twee schuren en een berg. Verder het Hakschaar, de Bree, de twee Molenaarskampen, het plaatsje van heer Hompes gekocht waarvan het getimmer is afgebroken, Juffer Blomskamp, een huis aan de hof en het Hemelrijk. Behalve dat de pachters elk jaar drie paar volwassen jonge hoenders en twee tonnetje boter moeten leveren aan de verpachter, is er ook een bijzondere taak: ze moeten vier nachten per jaar de verpachter naar Harderwijk of Nijkerk brengen. Vanwege het gemis van zijn vrouw? In 1809 is Samuel Heshusius overleden. Zijn dochter Johanna Maria Heshusius met haar man, de heer Tileman Ernst Hoijnck van Papendrecht, verpachten Schoutmansgoed aan Thijs Jacobsen en Teunisje Reijers met de percelen: Hoge Enk, Lage Enk, Dorpskamp, Praast, Eldertjeskamp, twee Klumperskampen, de Bree, het Hakschaar en de Oude Boomgaard. In 1812 verkopen Tileman Ernst Hoijnck van Papendrecht en Johanna Maria Heshusius Schoonderbeek aan Fredrik Hendrik Schmidt, koopman te Amsterdam. In 1816 is Smidt overleden en alles vererft op Frans Diederich Gotfried Koster, koopman in Lunen in Pruisen (nu Duitsland). Schoutmansgoed wordt verkocht aan Gijsbert Arendsen met de percelen: Hoge Enk, Lage Enk, Dorpskamp, Praast, Oude Boomgaard, Eldertjeskamp, Klumperskamp en het broek bij Vanenburg (Heyblom 1815-21, 1818-35). Nog steeds staat bij de verplichtingen dat elk jaar een Hendriks Nobel aan de Kelnarij betaald moet worden. Dat is sinds de afsplitsing van de nu totaal zoekgeraakte 5 morgen land in 1462, nu meer dan 350 jaar geleden. TenslotteSchoutmansgoed is inmiddels omgevormd tot de begraafplaats Schootmanshof. De gedachte zal geweest zijn begraven te worden in de schoot van moeder aarde. Dat klink ook een stuk vriendelijker dan de Schout waarmee we ons verhaal begonnen. Het goed lijkt gedurende zijn bestaan geplaagd te zijn door (te grote) afdrachten en verplichtingen. Symbool hiervan is wel de Henrick of Rosen Nobel die meer dan 350 jaar betaald moest worden terwijl de oorzaak, het afsplitsen van 5 morgen land, inmiddels totaal onduidelijk was. Het lijkt mij halsstarrige ambtenarij van de Kelnarij, dat ze het niet veel eerder hebben opgelost. Latere eigenaren hadden er part nog deel aan, maar verloren alle rechtszaken hierover. Rechtvaardigheid wil nog wel eens ontbreken in juridische aangelegenheden. Sinds de aansluiting met Schoonderbeek was er als compensatie meer dan genoeg land om te bewerken bijgekomen. Dus de levensvatbaarheid was ook niet in gevaar. Misschien lagen de problemen met het goed ook wel aan de speciale categorie van enigszins overmoedige eigenaren die het te hoog in de bol hadden. Vooral eind zeventienhonderd is er een periode met een snelle opvolging van steeds maar weer in problemen komende eigenaren. Dit had wellicht ook met de onzekere tijden te maken. We zijn met ons verhaal gestopt in 1832 toen het kadaster werd ingevoerd. Hierin staan in principe alle eigendommen en eigenaren beschreven. Over de meer recente periode van Schoutmansgoed kunt u het verhaal in de Graver uit september 2008 lezen van Goossen van den Bosch. In de Graver van juni 2009 had onze voorzitter Gérard Hollanders nog een aantal aanvullingen. Met dit verhaal hebben we alle boerderijen rond de Putterbrink behandeld. Met de Kelnarij en het Plaatsje aan de Putterbrink van Vanenburg meegerekend komen we op acht stuks. Johannes van Hell merkte op dat er een grote gelijkenis bestond met soortgelijke brinkboerderijen in Drenthe en dat de Putterbrink mogelijk de oorsprong van het ontstaan van het dorp Putten is geweest. Behalve de eerder genoemde, en als zodanig niet meer herkenbare Huinerbrink, is de Putterbrink misschien de laatste in zijn soort die hier op de Veluwe nog bestaat. Laten we er zuinig op zijn. Met dank aan Paul op den Brouw voor zijn nuttige opmerkingen. Zie zijn website https://odeeby.wordpress.com/ voor aanvullende informatie. |