Klik hier voor de printbare PDF-versie van dit verhaal
|
Jan van de Kraats In het Gelders archief te Arnhem zijn soms zaken die met Putten van doen hebben op onverwachte plekken te vinden. Zo is in het Oud Rechterlijk archief van Arnhem (2003 ORA Arnhem) een bijzondere gebeurtenis uit 1542 vastgelegd in het Schepensignaat 390 over ons dorp. Verderop vindt u mijn transcriptie van het oude handschrift beginnend met image 2003_390-0223. Ik zal eerst proberen de oude taal begrijpelijk te maken. Al lukt het mij ook niet altijd bepaalde woorden te snappen. Het handelt om een klacht van twee burgers uit Deventer geheten Ottho Hulst ende Remmelt Pyll aan het bestuur van de stad die niet genoemd wordt maar waarschijnlijk Arnhem is. Het zijn handelaren die een reis maken van Amsterdam terug naar hun woonplaats. Zij hebben ook handelswaar en geld bij zich. Het is een roerige tijd, maar er is een vredesbestand (stilsaet) tussen de partijen. Op hun reis belanden zij bij de molen in Putten waar zij aangesproken worden door de molenaar en een knecht. Althans dat is wat ze denken. Zij worden bevraagd naar waar ze vandaan komen en waarheen de reis gaat en gaan vervolgens op weg richting Garderen. Om een uur of drie, vier in de middag komen vanachter een bosje drie ongure personen tevoorschijn. Met redelijke zekerheid vermoedt men dat ze uit Putten of omgeving komen. Een van hen is een korte gedrongen man met een jas van dierenhuid (elandtsche huyt). Als wapen draagt hij een “halffe haecke”. Een haakbus is een geweer, dus het zal een korte versie zijn. Hij denkt dat de man een smid uit Putten of omgeving is. Een tweede man herkenden ze als de knecht bij de molenaar in Putten toen ze ondervraagd werden. De derde man was een “slycht geselle” (persoon van de laagste sociale klasse) of een huisman, hij droeg een zwarte jas (tabbert). Deze beide laatsten droegen een werpspeer (schavelyn) als wapen. Deze drie mannen hebben ons eerst geslagen, daarna gevangen genomen en vastgebonden. Vervolgens betast en uitgekleed. Behalve het leed hun aangedaan zeiden ze: straks bij de molen in Putten wilden jullie ons niet de volle waarheid zeggen. Nu is het uur gekomen dat jullie zullen sterven. Dat doen we niet omdat we moordenaars of tuig van de straat zijn, maar omdat jullie vijanden zijn uit vijandig gebied. Ze namen Otto met geweld 150 gewone guldens en 250 zilveren guldens af, verder 3.75 el Engels grauw laken, een grauwe “nuysser” jas, een tas met brieven, boeken en handschriften daarin. Remmelt werd tussen de 50 en 60 oude Deventer en Nijmeegse guldens afgenomen die in een doekje genaaid waren. Van zijn hals trokken ze nog een rood buideltje met twee rijder gulden erin. Dan nog een tas met brieven en boekhoudingen uit Dantzig, een kerkboek, een kleine “sleeper” ?, een halve snaphaen (munt), en drie of vier zilveren stuivers. Nog een tas met daarin een paar zwarte broeken met groen laken gevoerd, enkele door mij onbegrepen zaken, kruidnagels, twee pond galnoten (om inkt te maken?), anderhalf pond gom, een pond copperroet (koper pigment voor verf?), een grauwe Engelse mantel en een grauwe Engelse broek (paelbrock). De knecht die ze bij de molen in Putten hadden getroffen trok zijn zwarte koller uit en ruilde die met de nieuwe rode koller (koltrui?) van “terneygen vell” die Remmelt droeg (wat voor materiaal het is weet ik niet). Ze hadden de oude zwarte koller bewaard en suggereerden dat die wellicht zou kunnen dienen om de oorspronkelijk drager daarvan op te sporen.
De twee bezwoeren dat hun verhaal op waarheid berustte en dat de ongure personen uit Putten of omgeving kwamen. Als het krijgslieden waren geweest zouden ze gevangen zijn genomen en naar de overste van het regiment gebracht zijn. Misschien kan men van de molenaar nog wat wijzer worden. Het zou in dat geval regelrecht tegen het vredesbestand ingaan. Hoe dan ook willen de twee beroofden hun schade vergoed krijgen van het bestuur van de stad (Arnhem?). Ze verwachten dat hun schade zonder dralen vergoed wordt. Zo niet door het bestuur van de stad dan wel door de drost van de Veluwe omdat het hun als burgers ondanks het vredesbestand is afgenomen. Mochten anderen de oorzaak zijn dan vereist de hoge nood dat die de schade vergoeden, al laten wij dat aan u over, eerwaardige heren van de hoofdstad van de Veluwe. Ze begeren een geschreven antwoord van de eerwaardige heren, met de wens dat God almachtig hen zalig en gezond mag houden. Geschreven op zaterdag 16 december 1542. NaschriftOf de twee handelaren werkelijk dit beroep uitoefenden is onzeker. Misschien waren het inderdaad spionnen van de vijand die zich anders voordeden. Ze waren dan wel erg brutaal om hun schade vergoed te willen zien bij de tegenpartij. De molen waarover gesproken wordt stond niet op de plek van de huidige molen. Die staat ook niet op de weg naar Garderen. Het moet de oude molen zijn geweest die in de buurt stond van de latere molen de “Vier Winden”. Ik heb daar eerder een verhaal over geschreven. Zoals ik er nu over denk stond die aan het begin van de Rosendaalse weg. De omgeving van de weg naar Garderen zal er toen heel anders hebben uitgezien. Het zal een heidegebied met hier en daar wat struiken zijn geweest. De boeven hadden zich dan ook achter enkele struiken verstopt en niet achter bomen. Er zullen overdag schapen hun kostje hebben opgehaald. Pas na de grootscheepse verkopen van de eeuwenoude malenvelden zijn ze in handen gekomen van de rijkere bovenlaag die er bossen aanpootte zoals we nu zien bij landgoed Schovenhorst. Voor de echte doorzetters volgt hierna mijn transcriptie. De uitdaging van elk oud handschrift is erachter te komen welke letters de schrijver wilde neerpennen. Op image 0224 is bovendien bij het inbinden een smalle marge aan de rechterzijde weggevallen. Soms heb ik daar gegokt wat bedoeld kon zijn, soms heb ik puntjes … weergegeven. Dan het probleem van oude woorden die we niet meer kennen. Sommige kon ik achterhalen uit andere oude teksten, andere bleven een geheim voor mij. Misschien kunt u er meer uithalen. Transcriptie2003_390-0223 Eerbare wijse ende vursichtighe bisonders gunstighe guede vrunden het beclagen zich an uns (tghene zich oick onss crachtens alsoe mitter waerheyt bevynden sall) unse burger ende ingesetene Ottho Hulst ende Remmelt Pyll, dat zije gisteren den dach freydach den vijffteynden decembris deser tegerwordiger maent ghekoemen synnen van Amstelredamme yrst toe Putten bij der moelen op Veluwen, dair hem die moller ende noch eenander geselle dairbij staende ernstlick gefraget hebben wye zije weren wair zije gewenen ende waer zije reysen wolden, ende geantwort sije weren ons burgeren ende ingesetenen koemende van Amstelredamme reysende nae onser stadt Deventer, vertrouwende opten opgerichten stilsaet (vredesbestand), dairmede die moller ende die geselle bij hem wesende onse burgeren ende ingesetenen vurgescreven ongeschoffeert voir dyrste hebben lathen passeren, dieselve tusschen Putten ende Garderen, tusschen drye ende vier uren ter stondt dair nae gekoemen wesende, zijnen hem achter een buysken drije verafftighe mannen aengekoemen, alle drije alss men zekerlycken vermoeth uuyt reden naebeschreven bynnen Putten offt hartdoen dairbij woonafftich, die eene wesende een koert gedrungen man, aenhebbende een elandtsche huyt, hebbende voir geweer (als wapen) een halffe haecke, gewest als men zekerlicken vermoeth een smydt toe Putten, offt dair omlanx, die ander was deselve knecht ender geselle die toe Putten bijden moller stondt vragende wair zije gewezen woe vurschreven, diewelcke des mollers knecht offt tenmynsten den selven wall bekanth is, die darde was een slycht geselle offt een huysman, hebbende hangen eenen swarten tabbert aen zijnen haels, beide desse twee gesellen hebbende elck een schavelyn (werpspeer) voer geweer (als wapen), die drije samplicken hebben onse burgeren vurschreven yerst geschlagen, dairnae gefanghen genomen, gebonden ende gespannen, ten laetsten uuygetoeghen ende spoliert (betast), behalven alle swaericheyt hun? 0224 aengekerth, ende denselven affgenomen als naebeschreven .. seggende als ghij beneffens der molen toe Putten gynth doe een wolt ghij ons den rechten waerheyt nyet segghen. Nu is die uure gekoemen dat ghij sterven sult, ende w.. en verdygen u nyet aen alss mordenaers offt straten schyenders?? dan alss apenbaere vyanden, ende koemende uuyt vyandighe landen ende hebben ons burger Ottho vurschreven gewaltelick affgenomen anderhalff hundert coepmans gulden aen gelde ende dardenhalven hundert (250) coepmans gulden aen silveren gelde, vierdehalffe (3.5) elle ende een vierdell (0.25) engelsch grauwe laeken, eenen grauwen nuysser mantell, sijn taffsche mit een sig.. mit brieven, boeken ende handschrifften dairynne hebbende Remmelt Pyll vurschreven affgenomen ongeferlich tusschen vijftich ende tsestich olde Deventer end Nymwegsche gulden, in eenen doecksken toegeneyet. Noch een roedt bundelken van fijnen hals getogen mit twee rider gulden, sijn tasche mit b[rieven]? ende rekenscappen van Dantzick hergebracht, Noch een kerckboeck, eenen kleenen sleper, eende halven snaphaen (munt), drie offt vier stuveren silveren gelds in sijnre tasschen een paer swaerter haesen(??) mit groen laeken gefoerth, dairynne gebb.. eens mans hermeth, vier loet negelen, vier loet geyngf.. twee pundt gallnoten, anderhalff pundt gomme, een pundt copperroet, eenen grauwen engelschen mantell, eenen grauwe engelschen paelbrock. Ende die geselle die voirhene bij den moller toe Putten gestaen en de gefraegt hadde ende .. dair oick mede was, hefft zijnen olden zwarten koller uyt? getogen ende Remmelt vurschreven zijnen nyen koller van .. roeten terneygen vell gemaeckt uuytgetoghen ende mede genomen ende zijnen olden zwarte koller (alhier wall bewaert om den gesellen daer bij te kennen) Remmelt vurschreven weder.. toegeworpen. Alss alletghenen vurschreven is onse twee burger ende ingesetene vurschreven voir ons lijffelycken ten heiligen gesworen hebben in alss alsoe waer tsijne. Ende steyt well te vermoden? uuyt allen reden vurschreven dat zij alle drye van Putten 0225 sijnen, want werent krijgesluijden, solden onse burgeren gefenckelycken genomen ende onder oere regement ende an oeren oversten gebracht hebben, ende uuyt alle kondtschap ende decriptie vurschreven mede dat men vanden moller lychtlicken erfaren kan, sullen de handtdelygen well bekanth werden vermits dan dese onduechtlicke overgrepe tegens den opgerichten stilsaet gescheyt is ende voirhene een parlycken verdragen tuschen den landtscappen van beyden sijden wair eenighe schade aengekeerth wurde (woe nu soe vuredelycken gescheyt) dat dieselve schade sall gerestituert werden aen den sijden dair dye aengekerth is. Begeren dair om dat uwe eirbairheden sonder eenych vertoech ende alleer dat gelt ende guedt vertooghen wurdt, bij u selvest offte durch behulp van den droist van Veluwen ende anders alsoe erfughen willen, dat alletghene onsen burgeren ende ingesetenen vurschreven alsoe mit vurecht ende contrarie der stilsaet affgenomen is, in alss moghe gerestituert werden, woe verdragen, bereeffet ende onderteykent is. Solde anders die hooghe noot erfurderen te versoeken aen anderen die des ghene oirsaicke gewest, doch aen der sijden dair desse schade aengekerth is woe verdragen, ende all ist dat wij ons hiertoe alsoe verlathen van uwe erb[are] als die hoofft stadt vander Veluwen. Begeren nochtans een weder beschreven antwordt om wij ene onse burgeren vurschreven zich dairnae sullen hebben te reguleren van uw erb[are] die Godt almechtich zalich ende gesondt bewaeren will. Geschreven opten saterdag den 16den decembris 1542. |