Klik hier voor de printbare PDF-versie van dit verhaal
Jan van de Kraats Waarschijnlijk kennen alle inwoners van Putten wel de opvallende boerderij de Grote Stenekamer in de noordoostelijke hoek van de kruising Waterweg en Stenekamerseweg. Wanneer je vanaf de A28 bij Nulde richting het dorp gaat kijk je er even recht tegenaan. Al is dan nu niet meer als boerderij in gebruik en de kruising een soort verkeersplein geworden. Sommigen weten nog wel van horen zeggen dat hier vroeger een herberg met die naam gestaan heeft. Het gaf vervolgens de naam aan de hele buurt.
Oude routeDe herberg De Grote Stenekamer lag vroeger aan een voor die tijd belangrijke verkeersader van het westen van het land richting Harderwijk-Zwolle en vandaar eventueel verder naar de noordelijke provincies. Komende uit de richting Amsterdam via Spakenburg over de dijk langs de Zuiderzee en de Hoornsdam (nu bekend als de toegangsweg naar strand Nulde en de A28), maar ook komende vanaf Utrecht via Amersfoort en Nijkerk via de huidige Waterweg bereikte men het kruispunt waar nu de fietsroute over de Stenekamerseweg begint. Men vervolgde na een eventuele tussenstop in de herberg zijn pad over de huidige Waterweg richting Telgt, ‘sHeerenloo en Harderwijk. De Waterweg heette toen dan ook de Harderwijkerweg, later de oude Harderwijkerweg (en andersom in Harderwijk en Ermelo de oude Nijkerkerweg). De aanduiding oud ontstond na de bouw van de nieuwe Vanenburg in 1664 en de aanleg van de Vanenburgerallee toen de route vanaf Groot Stenekamer zich verplaatste over de hoger gelegen Stenekamerseweg en Kuiterweg-Vanenburgerallee waar men minder last had van de oprukkende Zuiderzee. Men ging dus niet via het dorp Putten. Bedenk dat de ons welbekende weg N328 van Nijkerk richting Harderwijk (met een opvallende omweg over Putten-Ermelo) pas omstreeks 1830 is aangelegd als de Zuiderzeestraatweg. Deze weg liep van de Doorneheg bij Hoevelaken tot Katerveer bij Zwolle en was voor het dorp Putten een grote verbetering t.o.v. de middeleeuwse route waar we het hier nog over hebben. De bieraccijnsIn 1650 was er een uitgebreide taxatie voor de belasting, de verponding (00078-293-0067). Twee jaar daarvoor was de tachtigjarige oorlog geëindigd en was het zaak voor de overheid om weer geld op te halen. Zo is er in de buurtschap Hoef een inschrijving waarbij de naam De Stenekamer (zoals de meeste andere namen) jammer genoeg niet genoemd werd: De weduwe van Aert Thijmensen cum suis eijgenaersche, De pachter Aart Pancras huurde er nog ruim 1 morgen land van anderen bij. Hij had zelf een paard en ook de gasten zullen geregeld met een paard zijn aangekomen. Het was dus toen zeker geen doorsnee boerderij. Uit een proces gevoerd in 1656 en waarvan het verslag bewaard is gebleven in het Gelders archief (0124-5369-0471), weten we dat het een herberg was. Boven de net genoemde verponding moesten plekken waar getapt werd namelijk ook nog een speciale belasting betalen, de Olde Conings Accijns. De inning van die belastingen kon nog niet zoals nu gedaan worden door een bankoverschrijving. De inning binnen een bepaald gebied werd voor een bepaald bedrag verhuurd aan een persoon van enig gezag die dan maar moest zien of zijn klanten aan hem wilden betalen. Ook toen al werd geprobeerd onder de betaling uit te komen. In dit geval werd gesteld dat er in het verleden door een hoog geplaatst persoon vrijdom van belasting was toegekend. Dat kon vriendjespolitiek zijn waarbij gunsten werden verleend. De persoon die de belasting inde was in ons geval Wolter Collert uit Nijkerk. Hij pachtte de inning zowel van Nijkerk als van Putten. Hij schreef hierover in een plakkaat dat de koster ophing aan de kerk: Noch laet den voorscreven Wolter Collert als pachter van den Olden Conincx Accijs over de ampte Nijekerck ende Putten alle herbergiers offte weerden weeten dat sich niemant en sall verstouten eenige bijeren te tappen offte vercoopen voor ende alleer sij met den voornoemde pachter sijn veraccordeert (overeengekomen) op peene (boete) vanden heeren lijste daer van sijnde. Hier meede sij een ijder een gewaerschout ende schutte sijn schaede (en berg je voor de schade). De een segge het de ander voort. In de hier genoemde Herenlijst lezen we dat de tapper moet zorgen dat er personen borg voor hem staan ingeval hij niet kan betalen. Bij onduidelijkheid hoeveel bier verkocht is wordt uitgegaan van vier vaten of vijf stukken bier? waarvoor naar oude gewoonte een Heren Pond moet worden betaald. Mocht bewezen worden dat hij meer bier tapte zonder dat op te geven, dan zal aangifte worden gedaan bij het Hof. Brouwers zullen dan gevraagd worden om onder ede het afgeleverde bier voor een jaar te kerven op een kerfstok. Ook van vreemde overzeese bieren zal worden bijgehouden zodat dat daar als vanouds voor betaald wordt. Omdat men al zag aankomen dat brouwers geen zin hebben om onder ede te kerven zal er indien nodig ook tegen hun geprocedeerd worden. In de kraam of bruiloft zal men voor vrouwen accijns vrij mogen tappen en drinken tot ongeveer twee of drie vaten. Voor het meerdere moet wel accijns betaald worden. Ook toen was er al sprake van positieve discriminatie !
Het ProcesNa de weigering van de tapper op de Stenekamer is Collert bang dat ook anderen niet betalen willen, vandaar dat hij een proces wil. Hij heeft dan al de scholt Maurits van Arler verzocht te bemiddelen, maar tevergeefs. Het proces is aangespannen door de vertegenwoordiger van de overheid (momber van de Landschap) tegen Maria Henricx, de weduwe van Henrick Timansen samen met haar pachter Aert Pancras. We weten nu dus dat de weduwe Maria Henricx heette. Zoals vaker zien we dat men bij het schrijven van namen de nodige vrijheid nam. Thijmensen of Timansen komen beide voor. Aert Pancras komt voor in de stukken als Aert Pancraes, Arnt Panckerens, Arnt Pankas, Arens Panckers en ook als Arend Panckerus. De naam Pancras heeft eenzelfde oorsprong als de heilige Sint Pancratius waaraan ook de oude kerk in Putten is opgedragen. Pancratius kun je vertalen als Almachtig of sterker dan alle anderen. In Ede-Bennekom stond lang geleden een (krachtige) windmolen met de naam Pancratius. Dat verbasterde tot Kraats. Naar verluidt waren mijn voorouders daar molenaars. De molen is al lang verdwenen, de buurt heet nog steeds De Kraats. In een samenvatting van het Hof in Arnhem lezen we: er wordt beweerd dat het huis de Steenecamer sinds “onverdenkelijke tijden herwaarts vrij en uitgesloten is van de Conings Accijns” zoals uit verklaringen van over de afgelopen vijftig jaar blijkt. Er is sprake van een privilege zoals blijkt uit een oude pandbrief uit 1490, gegeven door ridder Gijsbert van Wachtendonk aan de toenmalige eigenaar Gerrit van Wenkum. Gijsbert van Wachtendonk was toen eigenaar van de accijns die hij op zijn beurt van de vorst gekregen had. Vervolgens probeert men in Arnhem de herkomst van de naam Stenekamer te verklaren die nog niet in de pandbrief wordt genoemd. Het zou een hoeve of bouwhuis (zoals nu nog in Brabant gebruikelijk staat er) zijn geweest waarop een kamer van steen gebouwd zou zijn. Men probeerde toen ook al het verleden te doorgronden. De doorslag geeft dat de Stenekamer de enige opvolger hier in de omgeving kan zijn geweest met dit privilege. Aangezien de vrijdom al meer den 33 jaar (laps van een dardendeel van honderd jaaren) wordt erkend, blijft het volgens het aloude landrecht, gebaseerd op het Romeinse recht, in stand. Getuigen verklaringenDe scholt van Putten Maurits van Arler neemt al in 1650 de getuigen verklaringen op door “scherpe examinatie verkregen”. De getuigen heten Jacob Pancras oud 70 jaar, Beert Jochemsen 58 jaar, Gijsbert Rijcksen 67 jaar, Peter Reijersen in de 60, en Aart Pancraes, die ook nog onderscholt in Putten blijkt te zijn, 35 jaar. Jacob Pancras weet nog goed dat, toen hij 50 jaar geleden bij Larentjes? aan de Allermolen herbergier was, er voor tappen alleen sprake was van de Conings accijns. Er kwam dan iemand om die op te halen en die vertelde dat Claas van Wenkum en Hendrikje van Mehen op de Stenekamer zaten en tapten, maar vrij waren van de accijns ook al bedroeg die maar een braspenning. Dat gold ook voor anderen die daarvoor getapt hadden zoals Peter Melissen, Henrick Tymansen zelf en Ruijter Henricksen. De Stenekamer is daar nooit op aangesproken. Het stond niet ter discussie. Beert Jochemsen heeft van jongs af aan op de Stenekamer verkeerd en heeft van voormalige weerden zoals Egbert Jacobsen en Peter Melissen gehoord dat zij geen Conings Accijns betaalden omdat het huis daar vrij van was. Hij hoorde dat toen zij de Stenekamer aan hem wilden verkopen en hij dat ook wel zag zitten. Toch was het afgeketst omdat ze het over de betaaldagen van de aflossing niet eens konden worden. Gijsbert Rijcksen weet nog dat Egbert Jacobsen en zijn vrouw Hendrikje van Mehen tegen hem zeiden dat de Stenekamer vrij was van accijns of impost. Er werd ook nooit naar gevraagd. Peter Reijersen heeft van horen zeggen dat de Stenekamer vrij was van accijns. Aart Pancras bevestigt dat over de zes jaar dat hij op de Stenekamer gewoond heeft en tapte, nog nooit de Conings accijns betaald heeft. Hij is daar ook nooit op aangesproken dan nu anderhalf jaar geleden. Hij heeft toen als antwoord gegeven dat hij “bleef in de olde en onverdenkelijke possessie” (oude eigendoms rechten). Het geven van de vrijdomAnno 1490. Ik ridder Gijsbert van Wachtendonk verklaar dat ik verpand heb aan Gerrit van Wendichem de oude en zijn erfgenamen zijn accijns voor de plek aan de Hoeve waar hij nu woonachtig is en dat hij nu voor acht jaar betaald heeft. Hij mag de plek voortaan vrij van accijns gebruiken. Na deze periode van minstens acht jaar zal ik Gijsbert, hem of zijn erven, wanneer hij dat wil de 32 enkele golden rijnse guldens weer teruggeven. Gijsbert van Wachtendonk zat kennelijk in geldnood en had een dealtje gesloten als oplossing voor de korte termijn. Al staat het er onduidelijk, hij zal 32 enkele golden rijnse guldens hebben ontvangen. Voor de lange termijn moest men het dan maar weer oplossen. De verpanding kon na 8 jaar of langer weer ingelost worden zoals dat heet door het geld terug te betalen. De provinciale aanklager, de vertegenwoordiger van de landschap, noemt hem Arent Pankerus. De zaak betreft de tapbieren in Nijkerk en Putten, genoemd de Conings accijns. Van deze accijns is niemand vrijgesteld tenzij hij een privilege brief kan tonen. Deze accijns is in 1642 verpacht aan Wolter Collert de jonge. Die heeft, zoals we zagen, in 1648 ook nog een publicatie met waarschuwingen gedaan. Terwijl de bewoner van de Stenekamer in de ampte van Putten als een tapper en herbergier een grote hoeveelheid bier consumeerde en tapte is hij tegendraads en weigerachtig de pachter te betalen. Dit raakt de hoogheid en de domeinen van dit landschap. Daarom zijn de heren van de rekenkamer genoodzaakt het verzoek van betaling te herhalen. Gesteld wordt dat de huisplaats of Stenekamer vrij zou zijn van de accijns op de tapbieren berustende op de eeuwige possessie van vrijdom, zoals blijkt uit de getuigen verklaringen en ook uit de pandbrief uit 1490 van Gijsbert van Wachtendonk. Een probleem is dat getuigen het alleen van horen zeggen hebben. Ook is het al 50 jaar geleden dat ze het gehoord hebben, terwijl er (volgens de aanklager dan) 100 jaar nodig is voor eeuwig recht. De pachter van de accijns probeert nog dat er al vele jaren geen tappers of herbergiers gewoond hebben, er is daarom ook geen accijns betaald. Overigens mag volgens het oude tinsrecht de heer van de accijns zwijgen voor een, twee of drie honderd jaar en toch blijft het zijn recht. Daarentegen mag dan niet over lange tijd in het verleden teruggevorderd worden. Over de pandbrief wordt gesproken als zijnde een slaper. Ook is er twijfel of de Stenekamer wel dezelfde is als de Hoeve waarover in de pandbrief wordt gesproken. Dat lijkt me wel een beetje terecht. Wij kennen de Hoeve of de Hoef als een buurtschap. We lazen de overpeinzingen in de samenvatting van het Hof, de hoeve zou een bouwhuis zijn geweest waarop een kamer van steen gebouwd zou zijn. Zij waren in Arnhem niet erg op de hoogte van de plaatselijke situatie. Dat het wel de enige plek zou zijn in buurtschap Hoef waarop het van toepassing zou kunnen zijn maakt het toch wel weer geloofwaardig. De aanklacht staat ook vol met (on)nodige juridische taal met stukken in het latijn om het meer gewicht te geven. De boodschap is, er moet betaald worden. Mogelijk na terugbetaling van het pandbedrag.
De vergaderingen van de polder Arkemheen worden ook vaak gehouden in de Stenekamer. Zoals er in 1750 staat …ten huize van Willem de Ruiter aan de Stenekamer (1971_3-0263)… Hij zal een afstammeling zijn van Ruijter Henricksen uit de getuigen verklaringen van 1650. In 1749 is er een volkstelling in Putten (0008-0272). In buurtschap Hoef zie ik herbergier Willem Hendriksen Ruiter en zijn vrouw Woutertje Dirks. Ze zijn kapitaalkrachtig, behalve herbergier is hij koopman in koeien. Hij heeft er zelf 5 en nog 150 schapen. Daarbij ligt 8 morgen land. De herberg heeft drie stookplaatsen en er is hulp van twee knechten en een meid. Uit de protocollen van bezwaar van 1753 kunnen we opmaken dat Willem Ruijter (die ook Willem van Diest werd genoemd) en Jan van Zoll samen eigenaar zijn van de Stenekamer (0203-863-0360). Zoals we later zullen zien konden ze het blijkbaar zo goed samen vinden dat hun kinderen met elkaar trouwden en een logement in het dorp gingen runnen. In 1769 staan de namen van Hendrik van Diest en de erfgenamen van Jan vant Zoll (0203-863-0380) genoemd. Omstreeks dezelfde tijd zien we Gerrit van Diest en Jan vant Zoll als eigenaren van de Kleine Stenekamer die ook als herberg gefunctioneerd schijnt te hebben. De klanten waren dus niet voor een gat te vangen. Toch zijn ze het bezit van de Grote Stenekamer kwijtgeraakt. Want in de huwelijkse voorwaarden uit 1771 van Hermannus van Steenler en Johanna van Heemstee, die in Nijkerk woonden, zien we onder de bezittingen De Stenekamer in Putten staan (0324_250B-0737). Zijn opvolger is Hendrik van Grevengoed (0203-864-0260). Die is met Anna van Steenler, een zuster van Hermannus, getrouwd (0203-861-0008). De herbergier is Jan van Diest. De Van Diesten zijn dus niet van de plek verdwenen. Een zoon van Willem Hendriksen van Diest en zijn vrouw Woutertje Dirks, geheten Gerrit Willemsen van Diest, trouwde met Mechteld Jans van Zoll waarover ik eerder het verhaal “Het logement van Gerrit van Diest en Mechteld van ’t Zoll” schreef. Dat logement stond midden in het dorp aan de Dorpstraat. Een andere zoon heette Hendrik Willemsen van Diest, hij trouwde met Teunisje Gerrits. Daar een zoon van heette Gerrit Hendriksen van Diest. Hij trouwde met Aaltje Hendriks en was de Gerrit van Diest die volgens het kadaster in 1832 eigenaar van Groot Stenekamer was.
Maar we doen even een stapje terug. Oostelijk van de Grote Stenekamer staat het huis De Bongerd of Appelboomgaard. In 1824 is er een hypotheek van Willem van Diest en zijn vrouw Lijsje Jans, deftiger Elisabeth Jans van Dasselaar genoemd. Willem van Diest was een zoon van genoemde Gerrit Hendriksen van Diest. Willem van Diest heeft het huis De Bongerd verkregen van de vorige eigenaar, Jan van Winkoop, door een ruil met land in de Arkemheen (0539-69-0002). De Stenekamer is dan nog in eigendom van de weduwe van de heer Grevengoed. Uit de naam Bongerd zouden we op kunnen maken dat het ooit de boomgaard van de Stenekamer is geweest. In 1825 is er in Nijkerk een onverdeelde nalatenschap van Hendrik van Grevengoed senior met o.a. de Grote Stenekamer (0168_1117-0462). Aan de ene kant Willem van Diest (met de Bongerd) en aan de andere kant de Harderwijkerweg. Het vererft op zijn zoon die ook Hendrik van Grevengoed heet en logementhouder in Nijkerk is. Hij is getrouwd met Geertruij van Diermen. In 1828 verkopen zij de Grote Stenekamer met achterhuis, schuurberg, varkenshok, brink en 8.5 bunder grond aan Gerrit van Diest. Op het erf staat nog een inrijschuur langs de weg, een tweede berg en een keujenhok in eigendom van de pachter (0168_1126-0191 en 0208). In 1832 staat bij het begin van het kadaster Willem van Diest nog steeds als eigenaar van de Bongerd in de kadastrale beschrijving. In 1838 wordt de Bongerd verkocht aan Hendrik Rudolf Willem baron van Goltstein, toen verblijvend in Hamburg later woonde hij op Oldenaller. Het geheel wordt omschreven als: … een huis, bakhuis, berg, varkenschot, tabakschuur en hof…, verder bijna 6 ha land als tabaksland, bouwland, weiland, opgaande bomen en houtgewassen. Willem van Diest verhuist naar de Grote Stenekamer. Zuidelijk, op de hoek aan de overkant van de weg stond op K87 een huis met de naam “De Bakkerij” (memsuc-96-0256), in 1832 is het al in eigendom van vader Gerrit van Diest. In 1742 werd daar in Hoef een huis van de overleden Jan de Bakker verkocht aan Willem Ruiter (van Diest) en Woutertje Dirks (0203-863-0341). Willem van Diest is in 1867 overleden op Groot Stenekamer (0168_3893-0291). Zijn weduwe Jannetje van Diest (Johanna Catharina Jans) blijft achter op de boerderij met haar kinderen Hendrik en Jan. Een derde kind Gerrit is al uit huis. Een dochter Aaltje is al overleden. Op de boerderij wonen ook nog twee broers van Willem, Jacob en Teunis. Die laatste is in 1893 op de Grote Stenekamer ongehuwd overleden en daarmee komt er een einde aan een tijdperk Van Diest. Tot slotToen in 1830 de Zuiderzeestraatweg tussen Hoevelaken en Zwolle klaar was, was de loop op de oude route via Stenekamer er uit. Gerrit van Diest op de Grote Stenekamer wordt dan bouwman (boer) van beroep. De herberg is hier aan zijn eind gekomen maar leefde voort in het dorp als het logement aan de Dorpstraat. Dat was dus een goede keuze geweest. Het huidige verkeer raast over de A28 heen en weer tussen het oosten en het westen van het land. Zij hebben geen weet van de oude route en de vroegere herberg. Wij weten wel beter. |