Overzicht van al mijn verhalen

Klik hier voor de printbare PDF-versie van dit verhaal

Was Gildegoed het vroegere Sladermansgoed?

Jan van de Kraats

Op 15 september 1550 verstuurde de Kellenaar een brief naar Augustijn Marissen met de vraag waar boerderij Sladermansgoed was gebleven (GA 0324_250H-0063). Die heeft gelegen in Beisteren, dat weet Augustijn nog wel. In hedendaagse taal omgezet schrijft hij terug, …de naam ken ik nog, maar het goed niet. Nog minder, ik ben ook van geen enkel goed in Beisteren de Kellenaar ook maar iets schuldig... Dan volgt een beetje een vreemd verweer: …het zal ook niet bewezen worden dat de ouders van mijn echtgenote daar iets van weten, of daar ooit voor betaald hebben. Het is algemeen bekend dat ik vanwege de Kellenaar twee reizen naar het Hof in Arnhem gemaakt heb, maar dat zij (de Kellenaar?, het Hof?) de rechtsvordering telkens hebben laten liggen. Ergo, of ze daar enig recht op gehad zouden hebben, wat niet zo is, ze zullen het met de laatste uitspraak moeten doen...

Toch ligt er dan al een uitspraak van een hofgericht in Putten uit 1546 (GA 0012_1559-0075) met de volgende tekst … Soe Augustijn Maurrissen mit zijn huijsfrouw beseten eyn guet geheyten Slatermans guet in der buurschap van Beysteren gelegen, dat eyn Praest guet van Werden zijn sall ind nu gekomen anden Abt van Paderborn soe dattet zekere guet nyet na hoves rechten beseten zall worden… Er wordt dus gesteld dat Augustijn Marissen wel degelijk bezitter is van Sladermansgoed in Beisteren, ook al zegt hij zelf van niets te weten. Bovendien is het nu (op papier) nog een Proostgoed horig aan het klooster in Werden bij Essen aan de Ruhr. Maar men is bezig deze goederen aan de Kelnarij over te dragen. De (klooster)wetten die gelden voor dit goed worden bovendien, zolang het zoek is, niet nageleefd. Er wordt dan gezegd dat de gebruikers van het goed zich niet gedragen naar de natuur van het goed. Het stuk eindigt met een uitstel dat Augustijn de gelegenheid geeft bewijzen te verzamelen, ook voor de onmondige kinderen Van Heerde waarvoor hij kennelijk als voogd optrad.

Om dit alles beter te begrijpen moeten we terug naar het jaar 855. Toen was er een machtig persoon met zeer vele bezittingen op de Veluwe en elders die Folkerus heette. Hij was een Friese edelman, maar toen werd het hele gebied boven de grote rivieren vanaf de Betuwe tot en met het huidige Friesland en Groningen Friesland genoemd. Deze Folkerus doet een omvangrijke schenking aan het klooster van Werden. Dit is vastgelegd in een oorkonde waarin voor de eerste keer ook de naam van de nederzetting Putten genoemd wordt. De akte begint als volgt (uit het Latijn) … Ik, Folckerus, mij bewust van de vergankelijkheid van dit aardse leven, schenk voor mijn zieleheil en dat van mijn ouders, de aardse bezittingen die mij volgens erfrecht toekomen… De schenking is dus uit vermeend eigen belang, namelijk dat hij en zijn ouders een betere behandeling in het hiernamaals zouden krijgen. Er worden op de noordwest Veluwe gebieden genoemd waarin boerderijen overgedragen worden. De boerderijen worden aangeduid met hun bewoners. Ze dragen nog voorchristelijke namen als Widuco, Godolef, Frithubald en Wilrad. De gebieden dragen namen als Puthem (Putten), Hotseri (Hussel), Rentilo (Renselaar in Hell), Vunnilo (Wullenhoven in Nijkerk), Niutlo (Nulde), Hornlo (Koudhoorn), Urthunsula (Tonsel), Thri (Drie), Irminlo (Ermelo) en Archi (Ark in Nijkerk). De tussen haakjes geplaatste hedendaagse namen zijn door de meeste deskundigen wel grotendeels aanvaard.

We kennen nu nog boerderijen in Putten uit het nabije verleden die ooit onder het klooster van Werden hoorden, sommigen bestaan nog. Bij het dorp waren dat Schoutmansgoed en Bomersgoed (mogelijk boerderij Schoonderbeek). In Norden Vliekengoed of ook Groot Norden geheten, Hussel en Volenbeek. In Beisteren Rimpeler, Sladermansgoed, Tiemen Aaltsgoed of Bouwmeestersgoed, Osekengoed, Neude Claasgoed nu de Beitel en Aalt Bollengoed nu Bijstein. In Halvikhuizen Hellingsgoed of Poitouwengoed, Westfalingsgoed, Loijengoed, Hein Krackengoed nu Rodengoed en Bleiskamp, Grovengoed of Hoge Eind, Scherpijn of Kleine Hoge Eind en als laatste Donkersgoed.

Niet alle bronnen stemmen exact overeen, zo ontbreekt Sladermansgoed op latere lijsten. In 1280 heette dit nog het erf in Sladere. Wim Hagoort schrijft hierover in zijn verhaal uit 1990, "De Werdense boerderijen in de gemeente Putten", dat het lag in de omgeving van de Putterbrink en in de 16de of 17de eeuw verdwenen is. De plek omgeving Putterbrink is wel in tegenspraak met Beisteren maar zou afkomstig zijn uit STAMA 431, een klooster register in Munster wat ik niet heb kunnen raadplegen. In het "grote boek" van de Kelnarij, het Transumptum Antiqitum" zijn allerlei teksten van voor 1500 verzameld. In een lijst uit anno (14)15 van personen die op Werdense goederen betalingen doen lezen we …Art Sailte (Slaite?) van Sladermans gude 5 schepel silige (rogge), alleer Hinrick van Sladere ende Wolter sijn bruder ende Sladermans camp hort in dyt gud… (GA 0324-40A-0069). In een nog oudere belastingrol uit ca 1325 (GA 0001_4046-0002_07) zien we de naam Neude Scladerman, niet veel later geschreven als Neudo Sladerman.

Boerderij Schoutmansgoed, op de plek waar zich nu de begraafplaats Schootmanhof bevindt, was de Hof van Werden van waaruit de boel bestuurd werd. Er lijkt wel steeds meer bewijs te komen dat in een eerder stadium ook een Hof bij Hussel die taak had. Dit vanwege recente opgravingen bij Rimpeler en eerder bij het Husselerveld. Behalve het klooster in Werden was hier in de omgeving ook de genoemde Kelnarij als dependance van het klooster in Paderborn en de Kemmena in Appel (Nijkerk) als dependance van het klooster in Elten van groot belang. De pacht werd vooral in natura afgedragen. Meestal in de vorm van granen maar zelfs vis werd per kar naar Duitsland vervoerd. Voor Werden werd dit op den duur te bezwaarlijk en werd het beheer deels uitgevoerd door de Kelnarij zo lijkt het. In 1559 werd dan toch het hele bezit officieel overgedragen aan de Kelnarij. Zie een vermelding in de lijst met Abtsgoederen over de periode 1630-1660 (GA 0324_37E-0006). Uit het Latijn …volgens uitspraken anno 1547 en 1560 is Sladermansgoed nu hofhorig aan de Kelnarij, de erfgenamen erkennen dit niet... Dat lijkt alsof de Kellenaar wel degelijk weet wie de eigenaren zijn. Er is een document uit 1560 met mogelijk minder vooroordeel afkomstig van de rekenkamer in Arnhem met een overzicht van goederen die nu onder de Kelnarij vallen (GA 0012-1560-0169). Sladermansgoed staat hier inderdaad als een Abtsgoed geregistreerd op naam van Augustinus Pannekoek Maurissen cum suis (met de zijnen), en met de toevoeging "niet horig naar den goede". De zaak is kennelijk nog niet opgelost. Wel wordt nog genoemd dat er in de Arkemheense polder de eerder genoemde Sladermanskamp ligt die is afgesplitst van het goed. Nog steeds is onder kadastraal nummer J192 Slavermanskampje of Slaarmanskampje te vinden. De naam is dus in de loop der tijd wel een beetje versleten. Dan ligt in Beisteren ten oosten van Osekengoed een kamp geheten het Tien Schepelstuk van Sladermansgoed (L332). Bij perceellijsten van het goed komt hij al niet meer voor, alleen de naam is overgeleverd uit de oude tijd. De plek hiervan zegt ook niet alles, ernaast ligt Davelers Mudde eveneens op relatief grote afstand van Davelaarsgoed. Dit zien we meer hier in deze hoek van Beisteren. Dicht bij elkaar en op korte afstand van de heide van het Beisterense broek liggen de boerderijen Rimpeler, Gildegoed, Pepersgoed, Bouwmeestersgoed en Davelaarsgoed (zie fig. 1). Het gemak om met de schapen of koeien dagelijks op de heide te komen was kennelijk belangrijker dan het snel kunnen bereiken van het akkerland dat hier in deze omgeving meest oostelijk ligt. Ook kan in drogere perioden de lagere ligging gunstig zijn geweest voor de beschikbaarheid van water voor het vee.

Maar waar is Sladermansgoed gebleven? Door de geschiedenissen van de Beisterense boerderijen te bekijken was er een die opviel, Wolter Jansgoed, geen abtsgoed maar een herengoed. Een herengoed is een goed dat valt onder de Hertog van Gelre en dus niet onder de Kelnarij of onder het klooster te Elten. Het viel op omdat bij de eigenaren Augustijn Pannekoeck genoemd werd. Zie hier de eerste inschrijving van dit herengoed:

1602 Herengoed Wolter Jansgoed in Beisteren. Germen te Hoff en zijn vrouw Meriken (Maria) van Heerde verkrijgen oprukking (uitstel van horig moeten worden). Eertijds heeft het toebehoord aan Reijner Arntss van Arler en zijn vrouw Joffer Elisabeth van Staveren waaruit een dochter is geboren, Woba van Arler. Zij was gehuwd met Augustijn Pannekoeck; dit echtpaar overleed kinderloos. Toen vererfde het op hun nicht Anna van Heerde, dochter van Margarita van Arler en Henrick van Heerde. Margarita was een zuster van Reijner van Arler. Ook Anna overleed zonder nakomelingen, zodat het goed vererfde op haar zuster Meriken van Heerde, die de helft al in bezit had.

Behalve Augustijn komen we ook de familie Van Heerde tegen die in de inleiding al genoemd werd (de onmondige kinderen Van Heerde). Het jaartal 1602 is ook opvallend, namelijk een vrij korte tijd na de vermissing van Sladermansgoed. Die naam komt in het geheel niet voor in de Herengoed tekst. Zoekend naar eerdere vermeldingen vond ik in 1547 bij de betaling van herenguldens en rijsvoeders (belastingen van de hertog), tussen de namen van andere Beisterense boerderijen, de naam Wolter Jans in Beisteren. Meteen daarna de naam Abel Jacobsen die betaalde vanwege Wolter Jansgoed op de Haarmeden dat van Jan Wolter Jansen gekomen was. De naam Haarmeden vond ik ooit op het Beisterense broek in de hoek van de Kuiterweg en de Stenekamerseweg. Ik weet niet of dit van belang is. Een nog eerdere vermelding van Wolter Jansgoed (GA 0001_2686-0056) stamt uit de periode 1466-1500. … Wolter Jansen (bezit een) Proostgoed, (is zelf een) Proostman en woont daar op… Het lijkt er dus sterk op dat het goed van de Proost van Werden veranderd is in een Herengoed. Gegevens hoe dat gebeurd is ontbreken vooralsnog. Het is belangrijk te weten dat Augustijn Marissen Pannekoeck bekend stond om zijn goede kontakten met de Hertog. Door een herengoed te worden werd hij in ieder geval verlost van de klooster afdrachten. In een eerder verhaal over een proces in 1533 over de Hof van Xanten in Huinen was hij ook betrokken. Ook hier was de bedoeling een goed te verduisteren, dat wil zeggen het verband tussen het goed en de inschrijving in de registers van het klooster als niet bestaand te krijgen.

Wat betreft de plek van de boerderij worden we in de beschrijvingen van de herengoederen niet wijzer. Een aanwijzing vinden we in het Kelnarij archief onder het naast gelegen Pepersgoed (GA 0324_113-0120) waar voor de ligging van Pepergoed staat: … westwaart Augustijn Pannekoek Marissen met die erfgenamen van zaliger Henrick van Heerde, noordwaart Beernt van Rimpeler en Tonis van Hussel, zuidwaart strekkende aan het Beisterse veld... Wolter Jansgoed moet dus ten westen van Pepersgoed liggen, dat is het goed dat we nu Gildegoed noemen (kadastraal L80). In 1547 stond Wolter Jansgoed op naam van de erfgenamen van scholt Arnt van Arler (GA 0012_1285-0068).


Fig. 1 Wolter Jansgoed, nu Gildegoed, met de naburige erven Pepersgoed, Bouwmeestersgoed en Davelaarsgoed gegroepeerd aan het Beisterensebroek (paarse heide). Rimpeler ligt in de linkerbovenhoek. Hussel ligt net boven de kaart. Anno 2021 staan ze er nog, al is het tussen de nieuwbouw. Op https://historieputten.vandekraats.com is de kaart voor heel Putten te zien.

In 1587 is er een proces tussen Jan Thymanss versus Anna van Heerde betreffende een erfeniskwestie over een herengoed te Beisteren (GA 0124-5000). Hierin wordt een boedelscheiding beschreven van de goederen van Arnt van Arler scholt tot Putten met ondermeer dat "erve en goed genaamd Beijsteren, een vrij goed van onze Keizerlijke Majesteit, ons aller genadigste Here van Gelre". Dit doet denken aan de oude naam van Bijstein dat ook bezit was van de familie Van Arler, maar dat is hier niet het geval. Het goed is kennelijk nu al een herengoed en wordt toebedeeld aan Elisabeth van Staverden en Henrick van Heerde. Jammer genoeg is niet alles van het (slordig geschreven) proces bewaard gebleven. Het punt was of Anna van Heerde wel de "oudste op de straat" was en daarmee de wettige erfgenaam van het goed. Er komen twee getuigen, de eerste is Geertruit Adams 78 jaar oud. Als bewijs geeft ze aan dat ze iets meer dan 10 jaar oud was toen in 1522 de slag op het Oever in Putten aan de zeekant werd gestreden. Van dit historische gebeuren had ik nog niet eerder gehoord. Het was de tijd van Hertog Karel van Gelre en zijn maarschalk Maarten van Rossem. Zij voerden strijd tegen de Bourgondisch-Habsburgse heersers om Gelre zelfstandig te houden. Dit lukte tot de overgave in 1543. De slag bij het Oever heeft op landelijke schaal geen indruk gemaakt, ik kon er verder niets over vinden. In de canon van Putten lees ik dat Putten in die periode vier keer werd verwoest en verbrand door de Bourgondiërs. De laatste keer in 1517, dus niet in 1522. Wel wordt in dat jaar het slot Hulkestein bij Nijkerk in de strijd betrokken.


Fig. 2 Maarschalk Maarten van Rossem op zijn paard.

Terug naar de getuigen. Geertruit verklaart dat Anna van Heerde bij haar grootvader Arnt van Arler woonde. Zij kende Anna goed en die was ouder en groter dan zijzelf. Een tweede getuige Servaas Maaszoon is omtrent 84 jaar oud en hij was nog met Anna samen naar school gegaan. Ook hij verklaart dat Anna groter en ouder was dan hijzelf en bij haar grootvader Arnt van Arler woonde.

Opvolgers op het goed

De positie van de tegenpartij Jan Thymans in het proces is me eerlijk gezegd niet duidelijk geworden. We weten wel dat hij verloren heeft als we ca 1610 lezen (GA 0012_1287-0172) Wolter Jansgoed, voorheen Garman ten Hoof, nu Maas Servaas. Zoals we bij de beschrijving uit 1602 lazen was eerst Anna van Heerde overleden en werd het goed overgedragen aan haar zuster Merike van Heerden. Die was getrouwd met German ten Hoof of Hove. Zij hadden een dochter Aaltje ten Hoof die trouwde met Maas Servaas net genoemd in 1610 als bezitter van het goed. De getuige Servaas Maaszoon was zijn vader. Aaltje ten Hoof en Maas Servaas kregen een dochter Griet Maassen die trouwde met Bernt Bartsen. Zij werden eigenaar in 1628. In 1660 zijn die beiden overleden en komt het goed op Hendrikje Maas een zuster van Griet. Dan houden de beschrijvingen in de herengoederen registers op behalve dat er altijd nog een klein deel in handen van familie Van Speulde is. Dat deel is in 1536 al door Herman van Speulde verkregen. Nu in 1690 wil men hierover een proces aanspannen. Dat is meteen de laatste inschrijving in het herengoederen bestand. We komen een stap verder met het Rijsvoeder register uit de periode 1793-1811 (GA 0012-1493-0139). Hier is uit op te maken dat na eigenaar Beert Bartsen het goed in 1734 in handen kwam van het Armen Gilde van Putten. De Beert Bartsen uit 1628 was in 1660 al overleden, ik vermoed dat het niet goed is bijgehouden. We weten nu in ieder geval hoe de naam Wolter Jansgoed veranderde in Gildegoed. De laatste betaling van belasting volgens het oude systeem is in 1811. Hierna vervalt dit soort betalingen, we hebben na de Franse tijd weer nieuwe soorten belastingen.


Fig. 3 Het huidige Gildegoed linksonder in rode vierkant. De ligging van de percelen is aangegeven met rode cirkels. Misschien lag het oude Sladermansgoed daar meer in de buurt. Een perceel het Hekstuk is buiten beeld gebleven. Van een klein perceel het Vreedje is de ligging onbekend.

Beschrijving van het goed

In de verponding van 1650 staat geen naam van het goed, maar dat herkennen we aan de naam van de bezitter, ik geef verder geen uitleg om niet in herhaling te vallen met eerdere verhalen: Beert Bartsen eijgenaer, pachter Gerrit Cornelissen van huijs, hoff van 3 spint, 5 mergen gesaeijs voer den 3e gerff ende 8 gld, 1 peert en 2 koeien op de gemeijnte, weijnich heghholts, 3 gl 10 strs tot herenguldens aende Graeff, 10 strs tot roeckhoender tot last des eijgenaers.

Onder de herengoederen is het beschreven als Wolter Jansgoed, bezitter Germen te Hooff. De grootte: eenen camp bij het huijs groot 4 molder gesaijs (L77), noch 5 schepel gesaijs inden Putterenck gnt. de Stegenacker (C951). Noch een stuk gnt. 't Muddestuck (C946). Noch 1/2 molder gesaijs gnt. de Timph (C910-912)en noch daeraen t'eijnden een schepel gesaijs (C979), noch 3 schepel gesaijs gnt. den Gooracker (C952). Noch 5 schepel gesaijs geheijten het Breetgien (C920). Noch 2 schepel gesaijs gnt. het Vreedtgen (?) ende noch 3 molder gesaijs gnt. het Heckstuck (C867). Daertoe de gerechticheijt van een schaepstraij und plaggen te maijen int Beijstererbrouck. Opte saelweer (erf L78-81) staende een huijs van 3 gebont, berch ende schaepsschot.

De oppervlakte van de percelen volgens de herengoederen beschrijving komt op 8.3 ha. Volgens de verponding gaat het om een boerderij met 5 morgen bouwland, dat is 4.3 ha. Dit is moeilijk te verklaren. Is er bij de verponding niet al het land opgegeven om de belasting te verminderen? Bij een gewas verkoop in 1840 komen we enkele perceelsnamen tegen: de Kamp, Duivenhoek, Weghoekje, Hazenakkertje, drie schepels en tien schepels. De oude namen zijn niet meer te herkennen. Met mijn onderzoek naar oude perceelsnamen kon ik wel veel perceelsnamen uit de herengoed beschrijving terug vinden, die zijn met hun kadastraal nummer tussen haakjes toegevoegd. Hier zit natuurlijk enige onzekerheid in.

Tenslotte

Na 1543 raakte de hertog de macht kwijt aan de Bourgondiers. In 1557 stelden zij de rekenkamer in die de belastingheffing weer op poten zette. Het was een rommelige tijd waarin fouten regelmatig voorkwamen. Voor iemand uit de elite als Augustijn Marissen Pannekoek ook een kans om zaken naar zijn hand te zetten. Zijn vrouw kwam zoals we zagen uit het geslacht van de Van Arlers die ook de scholten leverden en onder meer het huidige Bijstein en Rimpeler bezaten.

Dat Gildegoed vroeger Wolters Jansgoed en nog vroeger Sladermansgoed heeft geheten lijkt nu redelijk onderbouwd. Toch blijft er iets wringen. Hagoort plaatste het goed in de omgeving van de Putterbrink, later wordt duidelijk gesteld dat het in Beisteren ligt. De aloude gebiedsnaam Sladere verklaart Hagoort met drassig gebied. Is de boerderij als gebouw ooit verplaatst naar de huidige locatie in het gebied van de Husselse boerderijen voor het genoemde gemak van beesten weiden op de heide? De akkers bleven dan nog grotendeels op hun oude plek. Sladere zou dan het gebied bij de Goorakker geweest kunnen zijn (zie fig.3). De Goorakker dankt zijn naam aan het laag gelegen Puttergoor (B394-399) net ten noorden van de huidige Stationsstraat. Goor betekend ook drassig land. De Goorakker ligt met andere Gildegoed percelen net ten zuiden van de Stationsstraat en van boerderij Stormbroek aan de Putterbrink. Met niet al te veel fantasie kan dit inderdaad nog wel als omgeving Putterbrink worden gezien. Tegenwoordig staan er huizen op en draagt het gebied de fantasie naam Husselerveld. Hier zijn bij archeologisch onderzoek veel resten van middeleeuwse boerderijen gevonden. Was een hiervan Sladermansgoed?

Bronnen

Vrijwel alle bronnen komen uit het Gelders Archief te Arnhem. Ze staan in de vorm zoals (GA 0012_1559-0075) waarin 0012 het soort archief is, 1559 het inventarisnummer en 0075 het image nummer. Ze zijn gratis te downloaden op https://www.geldersarchief.nl en men kan zelfs gratis documenten aanvragen om gescand te worden. Een service waar onderzoekers blij van worden.

Naschrift

Mijn archiefgenoot Paul op den Brouw heeft zoals vaker dit verhaal van commentaar voorzien. Achteraf bleek dit de laatste keer te zijn, want Paul is op 25 april 2022 overleden. Hij was o.a. mijn dierbare steun en toeverlaat bij teksten in het latijn. Ik kan hem hiervoor en andere zaken niet genoeg bedanken. Zie zijn website over de horigen in en rond Putten als bewijs voor het vele werk wat hij verrichtte; https://odeeby.wordpress.com.

Overzicht van al mijn verhalen