Klik hier voor de printbare PDF-versie van dit verhaal
Zuidwijk was een boerderij in Huinen met een lange historie. Het was een goed dat vanouds afdrachten moest betalen aan de Hertog van Gelre. Daardoor is het over de eeuwen heen terug te vinden in de geschriften die in Arnhem werden bijgehouden en die nu nog deels aanwezig zijn in het Gelders Archief. Zo staat vermeld in het zogenaamde Hertogelijk Archief (0001-129) uit 1470: "Het goet te Zuidwijk is een absgoed en hoort Goitschalck van Zuijdwijck, woont te Harderwijk en is een abtsman…". Zuidwijk was een zogenaamd volschuldig hofhorig goed van het klooster in Paderborn (Duitsland). Aan het hoofd stond de Abt, vandaar Abtsgoed en Abtsman. De Kelnarij in Putten met aan het hoofd de Kelner deed het beheer voor Paderborn hier in de omgeving. Het feit dat Goitschalck van Zuijdwijck in Harderwijk woonde zal betekenen dat hij eigenaar was en niet de boer die de dagelijkse arbeid deed. Misschien was hij dat wel geweest en genoot hij in Harderwijk van zijn oude dag. In de oudst bewaarde lijsten in Arnhem van Herenguldens en Rijsvoederen in het kwartier van Veluwe (0012-1285) uit 1547 stond weer een Goetschallick van Zuijwick (na 77 jaar waarschijnlijk een kleinzoon) genoteerd met in de kantlijn Kille van Nuelde waarschijnlijk als de nieuwe eigenaar van het goed. Dat de d in Zuijwick ontbreekt is duidelijk een schrijffout. Een van de betalingen aan de Hertog was een rijsvoeder. Oorspronkelijk was dit letterlijk een voer (vracht) rijs (rijshout, takken) om de vuren in de verblijven van de hertog brandende te houden. Later werd deze betaling in natura vervangen door een geldbedrag, dit bespaarde moeizame ritten naar Arnhem. Ook voor de rijsvoeders werden lijsten van eigenaren bijgehouden. De eerste eigenaar van Suijtwijk die hier genoemd wordt is Rijckelt van Nulde. Dan zien we zijn opvolgers: Henrik van Nulde, burgemeester Otto Schrassert, Gerharda van Nulde met datum 1702, Arnoldus Richardus Wolfsen 1749, de heer luitenant Wolfsen 1754 en als laatste Jan Tijmesen (Hardeman) te Voorthuizen 1799. In de Franse tijd worden allerlei oude gebruiken afgeschaft en stopt dus ook deze handige lijst. Zuidwijk verdwijnt in de mist. Op de eerste kadastrale kaart van 1832 is geen boerderij Zuidwijk te zien, die was kennelijk al eerder afgebroken. Dit strookt met de koopakte uit 1793 die Jan Tijmesen ter goedkeuring toont aan de kelner waarin sprake is van de desolate (verlaten) boedel van Wolfsen. Alweer vijfentwintig jaar geleden heeft wijlen Henk Esveld met een nog steeds alleszins lezenswaardig artikel in het PHG jaarboek 1994 Huinen onder de loupe genomen en ook hij liep tegen dit feit aan. Een aantal losse percelen in de buurt van Groot Veenhuizen kwam volgens hem in aanmerking als de landerijen van Zuidwijk, maar bewijs ontbrak. Sindsdien is er weinig nieuws over de geschiedenis van de boerderijen in Huinen naar boven gekomen. Ik hoop met dit verhaal een nieuw begin te maken. Eerst nog enkele van de oudste documenten waarin Zuidwijk genoemd wordt. In het Gelders archief (0001-686) bevindt zich een lijst van belastingontvangsten uit omstreeks 1325. Dat is dus bijna 700 jaar geleden. In een transcriptie van de hand van PN van Doorninck (uitgave 1905) geheten: "Schatting van de landen van Gelre, voor de Veluwe" vinden we de naam van Rikelent van Zuetwijc. Een ander document bevindt zich in Duitsland. Een deel van de boekhouding van het klooster Abdinckhoff in Paderborn is in het staatsarchief in Munster terecht gekomen. Hierin (MSC_VII_04217_030) wordt Zuidwijk genoemd met in 1374 als eigenaar Heijno de Suetwik. In een ander document (453B) iets later uit 1389 is het eigenaar Gijse de Zuidwijck die 3 molder rogge per jaar moet betalen. Wat documenten van de Kelnarij betreft breken nu letterlijk de duistere middeleeuwen aan om pas weer in 1532 de draad op te kunnen pikken met een afschrift in Arnhem (0001-128). De toenmalige eigenaar Kille van Nulde is niet horig aan de Kelnarij zoals wel zou moeten. Maar daar past de Kellenaar, zoals gebruikelijk, wel een mouw aan. Voor 4 goldgulden bij het overlijden van Van Nulde en 2 goldgulden voor zijn ongehoorzaamheid en misbruik is de zaak geregeld. De 4 goldgulden zijn het zogenaamde versterf, nu zouden we zeggen successiebelasting, voor eigenaren die niet horig waren aan de Kelnarij. Versterf vind ik eigenlijk een mooier woord dan successiebelasting. Eigenaren en hun afstammelingen die wel horig waren, waren keurmedig (keurplichtig) aan de Kelnarij. De kelner kreeg daarmee het recht om iets waardevols uit de boedel te nemen, bijvoorbeeld een beste koe. Dit als een alternatieve successiebelasting. Zoals we boven hebben gezien is in 1547 Kill van Nulde nog steeds de eigenaar. Omdat niet iedereen het interessant vind zullen we hier niet alle feitjes en jaartallen van Zuidwijk benoemen. Een overzicht tot 1739 geeft mijn archief genoot Paul op den Brouw op zijn website https://odeeby.wordpress.com. De verpondingslijst (taxatie voor belasting) uit 1650 geeft voldoende meerwaarde om iets over te vertellen. De eigenaar van Suijderwijck is nu Frederick van Nijvelt en de pachter van het goed is Jan Claesen op het Hoge Eind. Het Hoge Eind is een gebied in Halvikhuizen ten noorden van Huinen. Deed hij de landerijen van Zuidwijk er bij? Er wordt inderdaad geen huis genoemd in de schatting. Wel 5 molder (2.86 ha) grond. Dat het goed alleen uit grond bestaat lijkt daarna vaker voor te komen. Was de boerderij verwoest in de tachtigjarige oorlog die in 1648 net achter de rug was? Opvallend is ook dat de eigenaar niet voorkomt in het lijstje van de rijsvoeders hierboven. Oorzaak is dat een goed, vaak door opsplitsing in familieverband, meestal meerdere eigenaren kende die het als beleggingsobject bezaten. Dat zien we ook in het overzicht van de Kelnarij van Zuidwijk (0324-268). Dat begint toevalligerwijs ook in 1650. Als ik het latijn goed begrijp staat er dat Gerard van Arler versterf betaalt voor Coop Schrassert. Coop Schrassert lijkt door deze betaling een (overleden) eigenaar, alleen is dat hieruit niet helemaal zeker. Het kan ook zijn dat er voor hem als afstammeling betaald moest worden. Maar in 1659 transporteert Gerard van Arler het aandeel van Coop Schrassert aan Richard van Nulde, hij was dus toch deels eigenaar. De families Schrassert en Van Nulde zien we wel in het rijsvoeder lijstje. Richard van Nulde was getrouwd met Maria van Nijvelt, dat verklaart meteen de naam Van Nijvelt (spreek uit als nieveld) bij de verponding. De naam Gerrit (Gerard?) van Arler komt weer naar voren in 1684 (0324-142) na zijn overlijden als er een bedrag lijkt te zijn betaald voor een aandeel in Zuidwijk waarmee hij dan ook mede eigenaar zou zijn. Eigenaar Richard van Nulde schrijft dat hij deze frivole impertinentie zonder enig gefundeerd recht met verwondering gelezen heeft. Hij weet duidelijk te maken dat het bedrag betaald is voor een oxhoofd (vat) wijn die Van Arler met vrienden zou hebben opgedronken. Richard van Nulde bespot Van Arler met de woorden: "van deze actie heb ik mijn leven nog niet van gedroomd en de wijn moet de vrienden wel zijn bekomen". Helaas is hierna te lezen in een kosten specificatie over de afhandeling van deze zaak mogelijk door dochter Gerarda van Nulde: "Thuis komende hebbe [ik] Richard van Nulde dood gevonden". In ieder geval heeft hij tot het laatst zijn humor behouden. Hoe het verder is afgelopen is mij onduidelijk. Omdat we vooral geïnteresseerd zijn waar het goed terecht is gekomen zoeken we naar de laatste eigenaar in de lijst rijsvoeders, Jan Tijmesen te Voorthuizen 1799. Die komt in het overzicht van de Kelnarij voor als Jan Thiemensen Hardeman en heeft het goed in 1793 gekocht. De protocollen van bezwaar (864-0145) geven niet alleen aan dat er als bebouwing alleen een hooiberg is (de desolate boedel), maar ook de naam van zijn vrouw Willempje Otten (van Donkersgoed). Zij blijkt de kleindochter van Willem Otten, de pachter van Zuidwijk uit de periode 1727-1743, waarmee meteen de band met het goed duidelijk wordt. Jan Thiemensen Hardeman maakt zijn dochter Jannetje Hardeman mede eigenaar en zij betaalt in 1808 de zogenaamde oprukking, dat is uitstel van horig worden. Hiermee eindigt ook deze lijst zonder verdere aanwijzing vanwege de opheffing van de Kelnarij in de Franse tijd. Zuidwijk verdwijnt in de mist zoals we aan het begin al stelden. Door het net breder uit te werpen kwam ik bij notaris Mettenbrinck in Barneveld terecht. In 1816 is er een akte van verkoop door ene Gerrit van de Pol, die getrouwd blijkt met de dochter Jannetje Hardemans. Zij wonen op het erf Bijschoten in Voorthuizen en verkopen het abtsgoed Zuidwijk in Huinen aan Petrus Albertus Jacobus Moerell, predikant te Voorthuizen. Hij was kennelijk een rijke predikant want hij bezat nog veel meer onroerend goed. Niet veel later in 1818 werd hij predikant in Hasselt in de provincie Overijssel. Weer zijn we de weg kwijt waar het goed blijft, want we vinden geen akte dat hij Zuidwijk verkoopt. In de kadastrale atlas die in 1832 uit komt ontbreekt zijn naam, hij is dan dus geen eigenaar meer hoewel hij pas in 1839 overlijdt. Pas door het naarstig doorpluizen van de originele geschreven versie van de kadastrale atlas komen wij zijn naam tegen. De naam is kennelijk in de aanloop naar 1832 opgeschreven maar doorgehaald en de nieuwe eigenaar Heijmen van Diermen is er boven geschreven. Hiermee is het bewijs gevonden waar Zuidwijk gebleven is. Een kleine complicatie is dat dominee Moerell ook de boerderij Klein Koestapel in Gerven bezat en die ook aan Heijmen van Diermen heeft verkocht. Maar door de ligging kunnen we ze gemakkelijk onderscheiden. De akte uit 1816 bevat als extraatje ook nog de namen van percelen zoals de bouwlanden: De Kamp achter het Schot (schaapskooi), de Dennekamp, de Poelakker, de Stroehoek, Het Braakakkertje, de Bakhuiskamp, het Heggestuk, het Trommelstuk (wat bij vergelijking met andere gegevens 't Rommelstuk blijkt te heten), het Hoogeinder kampje en de Hoogeinder hof. Dan is er nog driestland de Mate wat we niet kunnen plaatsen, het ligt aan drie kanten aan het veld, dus is vermoedelijk een stuk op de heide. Er wordt inderdaad geen opstal van een boerderij genoemd. Wat ook opvalt zijn de de namen Hoogeinder kampje en de Hoogeinder hof. Dit doet ons denken aan de pachter uit 1650, Jan Claesen op het Hoge Eind, waarnaar ze vernoemd lijken te zijn. Maar een naast gelegen perceel draagt de naam "Hoogeinder kamp van Hunestein", een andere boerderij in Huinen. Dat doet vermoeden dat ook hier een gebiedje het Hoge Eind heeft geheten, misschien zelfs van oudere oorsprong dan het gebied in Halvikhuizen. Na puzzelwerk hebben we de andere percelen kunnen koppelen aan een kadastraal nummer. Het resultaat is te zien in fig. 1. De roze percelen behoren tot Zuidwijk. De donkerbruine percelen horen bij Groot Veenhuizen in 1877 verplaatst naar de Blarinkhorsterweg waarover ik later hoop te berichten.
TenslotteHet is gelukt de percelen van Zuidwijk terug te vinden door de opeenvolgende eigenaren rond 1800 te vinden. Het vermoeden van de heer Esveld is daarmee bevestigd. Het goed lijkt het al sinds 1600 zonder functionele boerderij te doen. Daarvoor was het ongetwijfeld een normale boerderij. Toch is er ook daarna bewoning geweest. Ergens kort na 1627 blijkt uit een Kelnarij document dat Zuidwijk bewoond werd door Rijckt Goertzen, zie Fig. 2. Uit andere stukken tussen 1608 en ca 1770 kunnen we lezen dat achtereenvolgens Wijn Woltersen, Henrik Borissen en Willem Otten pachter zijn op Zuidwijk. Dit lijken boeren te zijn op naast gelegen boerderijen zoals Groot Veenhuizen en doen Zuidwijk er kennelijk bij. Dit verklaart ook de hooiberg op de oostelijke rand van perceel F740, net naast het erf van Groot Veenhuizen. Rijk Geurtsen woonde blijkbaar in een niet meer als boerderij gebruikt pand.
Zo eindigen we dit eerste verhaal over een goed in Huinen. In de pen (PC) zitten nog meer verhalen over andere boerderijen daar, zoals Groot Veenhuizen, de Hudding en Callengoed. Huinen is op de kaart van 1832 nog echt een eiland in de grote heide, zie mijn website https://historieputten.vandekraats.com. Het vroegere Huinerbroek is nu geen hei meer maar ook omgezet in boerderijen met land. Hoe het vroeger is geweest blijft de moeite waard verteld te worden. Met dank aan archiefgenoten Johannes van Hell en Paul op den Brouw voor correcties en aanvullingen.
Bronnen: |