Klik hier voor de printbare PDF-versie van dit verhaal
Alfabrink of Klein Norden, dat was de naam van een boerderij die in 1892 verkocht werd (zie fig. 1). Zelf ben ik bewoner van deze boerderij en daarom zal een persoonlijke noot niet ontbreken. Zoals wel duidelijk moet deze boerderij in de buurtschap Norden gezocht worden. Over het oorspronkelijke Klein Norden heb ik al eerder geschreven, die boerderij lag tussen Vliekengoed of Groot Norden en de Kleenhorst. Het werd in 1782 afgebroken, vermoedelijk omdat de gebouwen het uitzicht van de Vanenburg over de nieuwe aangelegde Toren-allee verstoorden. Hier duikt de naam Klein Norden plots weer op, hoe zit dat? De naam Alfabrink is een verbastering van de persoonsnaam Alphert Brinck. Toen die persoon vergeten was en men in de kerk hoorde over de Alfa en de Omega werd het Alfabrink, dat klonk vertrouwd. Plaatselijke historici hadden een probleem want Klein Norden was vanouds een Eltens- of vrouwengoed, terwijl Alphert Brinksgoed onder de Kelnarij goederen van het klooster in Paderborn viel en daarmee een zogeheten abtsgoed was. Na 1900 was er een splitsing geweest van deze boerderij. De oplossing die gevonden werd was om deze situatie met nu twee boerderijen aan te nemen als zijnde eeuwenoud. Die situatie is ook (dus foutief) weergegeven op de kaart met boerderijen in ons museum de Tien Malen. Omdat het oude Eltense goed Klein Norden al voldoende belicht is in eerdere verhalen richten we ons nu op Alphert Brinksgoed.
Uit de archieven van de Kelnarij leren we dat dit goed van Alphard (of Alpherd) Brinck in 1462 gevrijd werd. Gevrijd betekende dat een aantal verplichtingen vervielen, dit uiteraard tegen betaling. Andere lasten zoals de hoofdtins en de tienden moesten overigens gewoon doorbetaald worden. Het hield o.a. ook in dat er jaarlijks een vette gans moest worden geleverd aan de kellenaar en bij een overlijden binnen het gezin van de bezitter het zogenaamde versterf van 8 loot goed zilver (ca 123 gram). Het kwam dus ergens tussen een volledig Kelnarij bezit en een volledig vrij eigendom in. Het heette toen overigens nog gewoon “het goet te Norden” en nog geen Alphert Brinksgoed want het was nog niet in handen van de familie Brinck, maar van Aalt van Norden die we vrijwel alleen maar kennen als eigenaar van onroerend goed. Na de overname van alle goederen op de Veluwe van het klooster in Werden in 1559 kreeg de kelnarij er nog een “goed te Norden” bij. Het boven genoemde Groot Norden werd door Werden namelijk ook zo genoemd. Ter onderscheid is men de naam van de eigenaar gaan gebruiken en gingen ze respectievelijk Alphert Brinksgoed en Vliekengoed heten. De naam “Het goed te Norden” geeft wel aan dat Alphert Brinksgoed in de tijd ver daarvoor redelijk belangrijk moet zijn geweest ten opzichte van andere Kelnarij goederen in Norden zoals Volenbeek en Winkoop. In dat verre verleden was Volenbeek nog niet samen gegaan met het goed ter Molen. Winkoop heette toen nog Bergmans en Cootmansgoed, mogelijk ook een fusie van twee kleinere goederen. Later kwam daar nog het Kip bij, een grondgebied wat eerder onder Volenbeek hoorde. Na Aalt van Norden komen we eerst nog de naam Reijner van Wenchem tegen en daarna pas Alphert Brink. Deze volgorde vinden we in een belasting boek, het tinsboek van Putten tussen 1530 en 1555. We zien de volgende vermelding voor land in de polder: Reyner van Wedinchem Reynerss en Trude sijn huysfrou, alleer (lees daarvoor) Aelt van Norden van synen guede te Norden… Hier boven is naderhand de nieuwe eigenaar geschreven: Allefert Brynck. Verderop lezen we voor het goed zelf: Lambert Brinck Aelts[oon] (Allefert), alleer Reyner van Wedinchem, alleer Boere Aelts van Norden van 10½ morgen. In een eerder tinsboek van 1467-1485 lezen we: Reynder van Wedinchen ende Trude syn huysvrou alleer Boere Aelts van Noirden van 10½ morgen … in deze tijd nog geen Brinck in beeld dus. De periode BrinckIn 1526 was er een zekere Alphert Brink burgemeester van Harderwijk en hij was een van de eerste eigenaren uit deze familie waar de naam Alphert vaker opduikt. We gaan ervan uit dat de naam van de eerste Alphert, die we senior dopen aan de boerderij is blijven kleven (zie fig. 2). Hij stierf in 1538. De leden van deze welgestelde familie waren wel vaker burgemeester en we zien ze ook als bestuurslid van het St. Joris gilde. Het lidmaatschap van dit gilde stond alleen open voor zeevaarders, kooplui en anderen die geen handwerk verrichtten, een elite club dus. Het gilde stond ten dienste van verarmde zeelui en andere behoeftigen. De Brincken hadden de boerderij als belegging en verpachten het vervolgens. De pachter was degene die het boerenwerk deed. In 1552 was Alpherts zoon Lambert Brinck burgemeester in Harderwijk. Later was er weer een Alphert eigenaar, die zullen we junior noemen.
Burgemeester Alphert Brink junior ontvluchtte in 1568 na de beeldenstorm de Spaanse overheersing en kwam zo in het huidige Karlsruhe terecht waar in 1582 zijn zoon Ernst geboren werd. Ernst werd genoemd naar de gastheer aldaar. Deze zoon heeft veel buitenlandse reizen gemaakt en hiervan aantekeningen gemaakt, zie hierover het zeer lezenswaardige verhaal van Henk Hovenkamp in een publicatie van het Streekarchivariaat Noordwest-Veluwe. Het behandelt o.a. ook de beeldenstorm in Harderwijk en het “vernaggelen” van de kanonnen. Ernst komt zelfs als lid van een gezantschap in Turkije terecht om te onderhandelen over de vrijlating van christelijke landgenoten, vaak zeelui, die daar als slaven op galeischepen moesten dienen. Hij vertoefde aan het Franse hof en ontmoette in Italië de beroemde Galileo Galileï (1564-1642) die door gebruik te maken van de net ontdekte Hollandse verrekijker de leer van Copernicus bevestigde dat de aarde om de zon draaide en niet andersom zoals de kerk bleef beweren. Galileo schreef in 1614 een korte tekst waarin zijn naam samen met die van Ernst Brinck te lezen zijn in het album amicorum (vriendenboek) van Ernst verluchtigd met een schets van de door hem ontdekte vier manen van Jupiter (zie fig. 3).
Een fragment uit een van de nagelaten verhalen van Ernst Brinck lijkt te slaan op het goed te Norden: …We begaven ons op weg naar Putten. Wij werden door Jan Brincks grootje recht vriendelijk ontvangen. De goede vrouw, ze is nu al terziele, had er op gerekend, dat we wel honger zouden hebben en daarom in plaats van kliekjes te bewaren, eenen stevigen boerenpot voor ons laten gereed maken. Dat we ons aan het maal tegoed deden, dat kunt ge wel begrijpen. Wij aten als uitgehongerde wolven, en hadden wat schik in “Grootje” zoo als wij alleen haar noemden…. Als het zich afspeelt op de familie boerderij is het niet helemaal in lijn met wat ik net beweerde over het bezit als pure belegging. Het lijkt alsof de grootmoeder Brink het ook als buitenplaats benut. De vader van Ernst overleed in 1617 en hij verkreeg daarmee o.a. het goed te Norden. In 1649 is hij zelf overleden en vererfde het goed na enige familieverwikkelingen op zijn zuster Elisabeth Brinck weduwe Goert van Dompselaar. Waarschijnlijk was ze al deels eigenaar samen met andere leden van de familie. Elisabeth Brinck stond echter al sinds 1638 onder curatele. In 1654 verkopen de curatoren, de Weesmeesteren van Harderwijk, Alphert Brincksgoed aan Heribert van Westervelt om haar schulden te betalen. Ze overleed in 1658 zonder kinderen na te laten, haar zoon Lambert was al in 1638 gestorven, en werd op kosten van de stad Harderwijk begraven. Niet lang daarna is de familie Brinck geheel uitgestorven. In een proces in 1658 waarin haar nalatenschap betwist wordt door de kouwe kant van een andere tak van de familie komen we meer over haar te weten. Er wordt hierbij gesproken over de innocente (onnozele) Elisabeth Brinck. Het is moeilijk te zeggen of ze zo altijd geweest is, ze was tenslotte ooit getrouwd. Maar elders wordt ze vermeld als simpel en onmachtig haar goederen te administreren. De pachter van Alphert Brincksgoed Wouter Peters getuigt “dat men 40 jaar geleden Lijsbetjen Brincks niet vertrouwde met een kaars te slapen te gaan. Ze wilde trouwens uit haar onnozelheid nooit ongekleed naar bed omdat er vrijers zouden zijn die bij de maagden wilden slapen”. Tot slot verdenkt hij haar broers ervan alle opbrengsten te hebben opgebruikt. Door de tegenpartij wordt de onnozelheid ontkend. Ze zou vanaf haar jonge jaren een goed verstand hebben gehad en met beleid de administratie van zaken binnen- en buitenshuis gevoerd hebben. Ze zou zelfs bijzondere wetenschappelijke gaven hebben gehad en uit liefde en zonder betaling veel goeds hebben verricht. Maar in haar ouderdom zou ze “door dronken vrouwlieden zijn verleid en tot den drank vervallen”. Wie van de partijen in het proces de waarheid vertelt is (zoals vaak) niet duidelijk, wel houden we een bepaald beeld van haar over. In het jaar 1650 wordt er in Gelre een nieuw belastingstelsel ingevoerd. Van alle onroerende goederen en de eventuele veestapel wordt het te betalen bedrag bepaald met vermelding van eigenaar en pachter. In Putten worden bovendien ook andere eigenaars lasten meegenomen. Voor Alphert Brincksgoed (niet met name genoemd) komt het bedrag op ruim 112 gulden en staan de volgende details opgetekend:
Burgemeester Brinck cum suis eijgenaar, pachter Wouter Petersen van huijs, hoff van 1½ spint, 8 mergen lants op den derde gerff à 9 gulden onvrijgeld. Noch 3 roeden buijtendijx voor 50 gulden. Merk op dat de naam van de pachter overeen komt met de eerder genoemde getuige in het proces. Bij de 8 morgen land werd alleen het bouwland gerekend, dat gaf de totale opbrengst het beste weer. De pacht van deze 8 morgen was “op de derde garf”, en bedroeg dus 1/3 van de oogst. Eigenlijk wel mooi dat het risico van bijvoorbeeld het weer zo ook gedeeltelijk door de verpachter werd gedragen. De rest van de grond was voornamelijk ondersteunend voor dit bouwland zoals voor de mest productie en het voeren van de drie paarden. Die zat echter indirect verdisconteerd in de opbrengst van het bouwland. De 3 roeden buitendijks land was hooiland waarvan alleen de breedte gegeven werd. De lengte was nogal variabel want de zee geeft en de zee neemt. Overigens vind ik een strook van 3 roeden breed (ca 12 m) niet erg opzienbarend klinken. Er waren overigens zogenaamde korte en lange roeden. De jaarlijkse vette gans aan de kelnarij en het versterf is men als extra last blijkbaar vergeten. In 1516 vinden we nog een aanwijzing over het bezit als Alfart Brinck en Griete (Margaretha Lubberts) zijn vrouw een halve hoeve hout in de Sprielremark (Sprielderbos) verkopen aan Arnt Herbertsen, waarvoor zij hun erf in de buurschap Norden in het kerspel Putten tot zekerheid stellen. De periode WesterveltWe schreven hoe Alphert Brincksgoed verkocht werd aan Heribert van Westervelt. Zijn volledige naam was Heribert Willem Aleid van Westervelt, hij was getrouwd met Johanna Botter. De familie van Westervelt heeft een grote rol gespeeld in deze omgeving. Ik ontleen enkele gegevens aan een artikel van de heer de Savornin Lohman in Veluwse Geslachten van 1991-5. De rooms-katholieke familie komt waarschijnlijk al vroeg voor in Harderwijk en zou rijk zijn geworden van de handel in vis. Ze kregen onder meer het landgoed Salentein bij Nijkerk en de Essenburg bij Hierden in bezit. Ze treden vaak op als geldschieters bij hypotheken en krijgen bij wanbetaling in moeilijke tijden op die manier veel bezit in de vorm van boerderijen. Uiteindelijk neemt hun gebied enorm toe. Wij kennen het hier in Putten nog van de landerijen van jonker Jan en jonker Frits. Van de tinsboeken van Putten tussen 1706 en 1811 worden we niet veel wijzer, er wordt steeds dezelfde verouderde tekst met alleen de vroegere bezitters herhaald, de tins lijkt daarom lang geleden afgekocht te zijn; Alphert Brinck cum suis, voor heen Joffer Reijner Brincks mit oer suster, quondam (eertijds) Alphert Brinck, alleer Lambert Brinck Aelts[oon] van 10.5 mergen. Na Heribert zien we de naam van Jacobus van Westervelt in het Kelnarij archief. Die persoon blijft tamelijk vaag, hij is een zoon van Heribert en overlijdt zonder kinderen waarna het goed via zijn broer Willem Celeman van Westervelt (1650-1684) getrouwd met Aleijda Keizers komt op hun zoon Antonie. Antonie van Westervelt tot Essenburg (1681-1761), zoals hij later genoemd wordt, is dus een kleinzoon van Heribert, hij trouwt met Mechteld Nuck. Hij komt in bezit van de Essenburg via zijn tweede vrouw Arlandina van Cronenberg. Na zijn overlijden vererft het goed in 1762 op een dochter van Antonie, Aleida Johanna van Westervelt (1713-1802). Zij is getrouwd met ook een Van Westervelt, nl Willem Johan van Westervelt heer van Leuvenum en de Salentein (1720-1776). Trouwen binnen de familie is mede een manier om het bezit te behouden. Toen Willem Johan van Westervelt al geruime tijd overleden was kwam het goed via een schenking van moeder Aleida Johanna in 1798 op hun zoon Antonie Pieter van Westervelt (1750-1823). Daarnaast krijgt hij ook goederen in Telgt; boerderij Klarenbeek aan de Volenbekerweg, het erf Driehuizen en het kleine erfje daarbij. Daarna komt het op de dochter van Antonie Pieter, weer een Aleida Johanna van Westervelt (1785-1862). Zij huwt in 1803 met Samuel Johannes Sandberg (1778-1854). Hij is het die in 1832 als eigenaar van het goed in het kadaster vermeld wordt. Nu is ook de omvang en ligging precies vastgelegd (B141-155, 252-255 met het huis op B145). Hij is lid van de Tweede Kamer, woont in Zwolle en is in 1831 baron geworden. Na het overlijden van Baron van Sandberg tot de Essenburg in 1854 gaat Alphert Brincksgoed over op diens dochter Annette Catharina Sandberg Schoonheten douairière van Derk Baron Bentinck tot Schoonheten (1811-1888). Dit huwelijk blijft kinderloos. Zijn andere dochter Rudolphine Mechteld Theodore Sandberg (1809-1890) trouwt met Mr. Cornelis Herman baron van Palland te Wassenaar (1807-1890). Na het overlijden van tante Annette Catharina verkrijgt in 1888 dochter Johanna Maria Anna Mathilde van Pallandt (1837-1895) het goed, zij trouwde in 1861 met Martinus, graaf van Limburg Stirum (1807-1890), oud hofmaarschalk van Prins Frederik der Nederlanden en kamerheer in buitengewone dienst van Hare Majesteit Koningin. Het echtpaar woonde in Wassenaar en zij zijn de verkopende partij in de verkoop advertentie uit 1892 waar we mee begonnen. Overzicht vroege eigenarenHoe zat het met de allereerste eigenaren. Volgens de Kelnarij stukken (AKP 251) is Reijner van Wenchem eigenaar rond 1420. Dat moet wel haast een fout zijn want elders (AKP 143) wordt Aalt van Norden in 1462 nog genoemd als eigenaar. Rond 1400 (AKP 37D) wordt ene Andreas ten Norden genoemd als bezitter van een bonum (boerderij). We gaan er van uit dat dit het goed te Norden is omdat het in de stukken ook een keer voorkomt als Andreasgoet. In Anholt in Duitsland zijn wegens verpanding van goederen op de Veluwe aan de heer van Batenburg en Anholt ook oude geschriften over Putten terecht gekomen. In een rol van 1405-1439 is Aalt van Norden als eigenaar te vinden van het goed te Norden. In een overzicht van Kelnarij goederen van 1357 moet wel haast een pagina over Norden, Beisteren en Halvikhuizen ontbreken. Wel staat Andreas ten Norden in 1389 als getuige vermeld in de registratie van de overleden keurmedigen en zal toen dus al een volwassene zijn geweest van enige importantie, bijvoorbeeld als eigenaar van een boerderij. In de (belasting)schatting van de Veluwe van voor 1300 staat na Henric van der Molen, Bona Aeltetie van Noerden. Dit moet wel haast zeker slaan op het naast elkaar liggende goed ter Molen of Volenbeek en de boerderij van Aalt van Norden (senior). Nog eerdere eigenaren zijn helaas niet meer bekend en ook niet het tijdstip van het ontstaan van het goed. We mogen echter aannemen dat dit moment vele eeuwen eerder ligt en al lang bestond voor de stichting van het klooster in Paderborn in 1015. Met alle verzamelde gegevens betreffende de eigenaren van Alphert Brinckgoed kunnen we nu een opsomming maken van 1300 tot 1892. Ook de latere eigenaren tot nu zijn bekend, daarmee zouden we komen tot een lijst die een periode van meer dan 700 jaar omvat.
Periode na de verkoop in 1892De nieuwe eigenaar bij de verkoop van het goed in 1892 is Geurt Knoppersen landbouwer te Nijkerk. Zijn broer Jacob woont op Volenbeek net naast Alfabrink of Klein Norden, daar zijn ze ook beiden geboren en opgegroeid. Dit zal zeker een van de redenen zijn geweest het goed te kopen. De situatie in 1832 zoals vastgelegd door het kadaster is in 1863 drastisch gewijzigd (zie fig. 4). De spoorlijn Amersfoort-Zwolle is toen namelijk dwars over de landerijen aangelegd. Erger nog, hij liep door de tuin. Mijn grootmoeder die er later woonde vertelde dat ze met de kruiwagen nog net tussen de spoorlijn en de voorgevel van de boerderij konden passeren. Ik weet zelf nog dat we een stukje land over het spoor hadden liggen, het Hofje, dat was het restant van de vroegere tuin. Een positieve kant was dat ik niet zou hebben bestaan zonder de trein. Mijn betovergrootouders hebben elkaar ontmoet toen de eerste trein langs kwam. In 1906 komt er weer een verandering. Het grondgebied is toen in twee stukken verdeeld. Misschien gedeeltelijk ingegeven door het feit dat het land al in tweeën was gesplitst door de spoorlijn, maar vrijwel zeker ook door de komst van kunstmest waardoor het vroegere driestland ook vruchtbaar gemaakt kon worden. Er ontstond een gedeelte met de oude boerderij oostelijk van de spoorlijn en een gedeelte waarop een nieuwe boerderij wordt gebouwd westelijk van de spoorlijn. Dit gedeelte omvat echter ook veel driestland en hakhout en is daarom ter compensatie in oppervlak groter. Het oostelijke gedeelte met de oude boerderij wordt zo wel een beetje klein en krijgt dus toch maar een stuk (westelijk) over het spoor. De nieuwe boerderij wordt bij de gemeente opgegeven met de naam “Nieuw Klein Norden”. Een volgende gebeurtenis op 18 mei 1907 is dramatischer. Door vuur afkomstig van een van de stoomtreinen die er toen reden vatte het rieten dak van de oude boerderij vlam en brandde tot de grond toe af. Gelukkig vielen er geen slachtoffers en liep het vee buiten. De boerderij is op een veiliger plek op enige afstand van het spoor aan de vroegere toegangsweg weer opgebouwd. Gespaard gebleven kippenhokjes en hooibergen zijn verplaatst en staan er nu na 111 jaar nog steeds. Mijn grootouders Jan van Malestein en Rika Vliek waren pachters. Ze hebben na de brand eerst nog met hun gezin in het bakhuis gewoond en geslapen op de hilt in de schuur boven het vee. De eigenaar van de nieuwe boerderij is dan nog steeds Geurt Knoppersen, maar hij heeft al wel zijn nog minderjarige dochter Anna mede eigenaar gemaakt. Later zien we de man van Anna, Cornelis van Ramshorst uit Nijkerk als eigenaar vermeld. Net voor de echte crisisjaren hebben de Nijkerkse eigenaren blijkbaar behoefte aan contanten want de twee boerderijen worden in 1928 aan de toenmalige pachters verkocht. Dat waren dus mijn grootouders en voor de afsplitsing Nieuw Klein Norden waren dat Hendrik Schipper en Dreesje Vliek. De laatste was een nicht van mijn grootmoeder. Een neef Brand Vliek was boer op het naastgelegen Kleine Roest. De naam Nieuw Klein Norden is in de vergetelheid geraakt, ik kan me voorstellen doordat er na de brand een nog nieuwer Klein Norden bestond. Dat is het lastige met nieuw, in de loop der tijd wordt het vanzelf oud. Bij verkoop advertenties van hakhout zien we voor Nieuw Klein Norden de naam Alvabrink gebruikt worden, een verdere verbastering van het oude Alphert Brincksgoed. Alva kende men nog van de vaderlandse geschiedenis. Er ging zelfs het verhaal dat hij daar een keer geslapen had. Alvabrink is na de tweede wereldoorlog uitgegroeid tot de vijf huizen die nu over het spoor liggen. De directe opvolger van het oude Alphert Brincksgoed werd meer bekend onder de naam Klein Norden. Hoe is die naam hier terecht gekomen kunnen we ons afvragen. De exacte reden zullen we wel nooit te weten komen maar het zal ongetwijfeld met de familie Vliek te maken hebben. Zij waren eens de boeren op Vliekengoed en bezaten ook het oorspronkelijke Klein Norden wat in 1782 was afgebroken. Even later in 1805 was mijn verre voorvader Wienik Rikkerden Vliek pachter op Alphard Brincksgoed. Het ligt voor de hand dat zij ter nagedachtenis de naam van de afgebroken boerderij hebben gegeven aan de hunne. Het is een onbevredigend antwoord, maar ik kan het ze helaas niet meer vragen.
Tijdens de tweede wereld oorlog lag de boerderij in de gevaren zone. De spoorlijn werd regelmatig gebombardeerd en beschoten door de Engelsen. Klein Norden werd gevorderd door de Duitsers om de spoorlijn te bewaken. Mijn familie moest maar elders onderdak zien te krijgen. In de schuur stond een vrachtwagen met een kanon erachter. Ik geloof niet dat het ooit gebruikt is. Wel werd de smeerolie door de soldaten gebruikt om een oude oliekachel op de heerd te stoken. Dat gaf zoveel roet volgens mijn moeder dat na het vertrek van de soldaten, meest oude mannen en hele jonge jongens, de zolder wel zeven keer met groene zeep moest worden geboend. Enkele bommen zijn vrij dicht bij de boerderij beland maar de boel is redelijk overeind gebleven, behalve dan veel kleine schade zoals alle ramen eruit, pannen van het dak en kapotte inboedel. Wel zijn daarbij in het bos achter de boerderij twee landwachters omgekomen en bedolven onder het zand. Ook van de kant van het verzet werd gepoogd de spoorlijn op te blazen wat een enkele keer lukte. Een van de verzetsmensen was een neef van mijn vader Aart van de Kraats die nog knecht is geweest op Klein Norden. Ook onder de bewoners van Klein Norden heeft de oorlog zijn sporen nagelaten. Een broer van mijn moeder, Elbert van Malestein, is na de razzia in Duitsland omgekomen. Hij was voorbestemd om de boerderij over te nemen. Door zijn dood zijn mijn ouders, Cornelis van de Kraats en Jannetje van Malestein, er gaan boeren. Later vroeg het spoor nog een slachtoffer. Mijn broer Wim reed in 1971 met zijn brommer ’s avonds laat in het donker tegen de onverlichte zijkant van een goederen trein. Het gebeurde op de plek van het oude erf van Alphert Brinckgoed. Hij kwam van Alvabrink, droeg een helm zodat hij slecht kon horen en de overweg had nog geen enkele beveiliging. Het is niet alleen de zee die neemt.
Een belangrijke stimulans om me te verdiepen in de geschiedenis van mijn boerderij en van Putten in het algemeen is dat enkele jaren geleden met het nieuwe bestemmingsplan mijn boerderij met schuren, kippenhokken en hooibergen illegaal werd verklaard. Er zat namelijk geen bouwvergunning in de gemeentelijke map. Aangedragen bewijzen zoals oude kadastrale gegevens konden de gemeenteraad niet overhalen terug te keren van hun bureaucratisch ingeslagen pad. Tot aan de Raad van State moest met dure advocaten geprocedeerd worden om in ieder geval gedeeltelijk in het gelijk te worden gesteld. Mijn bewijsvoering is daarna uitgegroeid tot het schrijven over de lokale geschiedenis. Ik hoop dat de gemeente Putten door dit soort verhalen meer oog krijgt voor het verleden van dit dorp en zijn bewoners. Maar nog belangrijker is natuurlijk dat u de verhalen leuk vindt om te lezen. Ik wil oud archivaris Johannes van Hell en Paul op den Brouw bedanken voor enkele aanvullingen en correcties. Levien Luteijn van het PHG wil ik bedanken voor het opzoeken van het bewijs uit 1907 voor het bouwen van de huidige boerderij. Het was aanwezig in het gemeentelijk archief.
Bronnen: |