Klik hier voor de printbare PDF-versie van dit verhaal
Jan van de Kraats In 1611 was er een uitspraak van de leenkamer over een kwestie van de vererving van Groot Hell. De aanleiding daarvan lag al ruim 40 jaar daarvoor. Groot Hell was een leengoed van de Hertog van Gelre. De eerste bekende persoon die hiermee werd beleend was Gerrit van der Hell in 1379. Later kwam het door vererving op de Van Domselers. In deze oude tijden was er sprake van een verdedigbaar stenen huis met grachten eromheen, wij zouden dat nu een kasteel noemen. Daarbij lag een boerderij waaruit de inkomsten kwamen. Van het stenen huis bestaat inderdaad een schets van een kasteel met een poortgebouw, of dit naar de werkelijkheid is gemaakt of een fantasie is onduidelijk (fig. 1). Bekend is wel dat er rond 1400 vanuit Utrecht belegeringen en verwoestingen van het kasteel Hell zijn geweest. Hoewel er naast Groot Hell ook een boerderij Klein Hell was had men het in de stukken die we bespreken niet over Groot Hell maar over “Het Goed ter Hell”. Als het geen verwarring geeft met het buurtschap Hell zal ik het vaak kortweg Hell noemen. Een lastige familieIk citeer de historicus Rob Wartena die op 23-05-1959 en 30-05-1959 in de Arnhemse krant een artikel schreef over hoe het bezit van Herman van Domseler op Hell rond 1600 vererfde op diverse takken en tot welke processen dat voerde. Voor zover ik weet is dit de enige publicatie hierover. Het twistzieke van zijn geslacht was hem (Herman) vreemd, een geslacht, dat zich als één man aaneensloot, als een hunner werd bedreigd. Hadden de Van Domselers, die hun oorsprong in Barneveld vonden, omstreeks 1526 niet een particuliere oorlog gevoerd tegen de Nijkerkse Schrassert’s, elkanders boerderijen verbrandend en de bewoners verjagend? Maar ook een geslacht, waarvan de leden onderling, opvliegend als zij waren, steeds met elkander over hoop lagen. Had Jonker Mor van Domseler zijn veel oudere niet adellijke neef Evert niet doorstoken met zijn zwaard, omdat deze voor hem zijn hoed niet had afgenomen? Het laatste proces met de uitspraak is vastgelegd in het Gelders Archief (0002-0242). Dit kunt u, zoals de andere processen 0124-4977, 4979, 4999, 5033, 5034, geheel gratis bekijken en downloaden. Het lezen vereist wel enige kennis van oud schrift en ook doorzettingsvermogen vanwege de meer dan anderhalf duizend pagina’s tekst. De aanvragers van het proces waren Herman van der Hell, drost te Wageningen, en Henrick Anthoniszoon van Domseler. De tegenpartij was Anthonis van Domseler, zoon van een andere Anthonis van Domseler. In dit proces werd zo’n 50 jaar teruggekeken of alles wel volgens de regels was verlopen.
Maurits van Nassau, prins van Orange, geeft op 21 maart 1610 officieel zijn toestemming om het proces te houden. Er wordt een gebed uitgesproken en de stadhouder stelt een aantal vragen op huishoudelijk gebied. Beslist wordt dat er bij slecht weer onderdak gezocht mag worden in plaats van, zoals het eigenlijk hoort, onder de blauwe hemel. De (recht)bank zal worden gespannen bij “klimmende sonnen” (dus ’s morgens), maar toegestaan wordt ook met dalende zon recht te spreken als de zon al in het westen staat. Wat betreft vergoedingen voor de gerechtsmannen voor het gelag (maaltijden en drank) wordt beloofd dat ze voor elke twee uitgegeven penningen er drie zullen terugkrijgen. Er wordt dus ruimhartig vergoed. De partijen in het proces zullen overigens moeten betalen voor de kosten. Op de vraag onder de gerichtspersonen of er bij de partijen genoeg te halen valt is het antwoord positief. Wel wordt verzocht om “vergeeflicke” (onnodige) kosten te vermijden. Op de vraag hoe lang ze op hun geld kunnen wachten zeggen ze zes weken. De Domselers op Hell bedingen nog dat om de kosten te betalen er geen bomen op het goed te Hell omgehakt mogen worden. Dan worden er nog vergoedingen voor reiskosten afgesproken van twee tot vier daalder per dag, afhankelijk van de status van de persoon. De bank wordt daarop gespannen op de vanouds gebruikelijke plek in de Grevenhof te Zutphen onder de eikenboom. Men begint met de uitspraak dat “lust wordt geboden en onlust verboden” met andere woorden men wil dat er een positieve stemming heerst. De zaak zelfDe zaak draait dus om Herman van Domseler op Hell. Herman is in 1544 getrouwd met Anna de Ridder van Walenborg onder huwelijkse voorwaarden die voor de leenkamer werden vastgelegd en niet zoals tegenwoordig op een later moment kunnen worden veranderd. Herman had de helft van het Goed ter Hell van zijn vader geërfd. Hij heeft twee zusters Cosina en Anna. Zijn zuster Cosina van Domseler kreeg de andere helft van Hell, maar overlijdt in 1559 waarna Herman ook die helft kreeg. De huwelijkse voorwaarden stelden dat als er geen kinderen kwamen, Hell zou terugkeren naar de familie waar het uit voortgekomen was. Als Herman van Domseler als eerste zou overlijden, zou zijn vrouw een jaarlijkse uitkering krijgen van 50 Karolus guldens per jaar. Volgen nog verdere details die te ver voeren voor hier. Het is erg verwarrend dat Hermans zuster Anna van Domseler op Hell en Hermans vrouw Anna de Ridder van Walenborg beide vaak worden benoemd als joffer Anna. Ook komt de naam Herman van Domseler vaker voor in de familie. De naam Anthonius van Domseler zelfs vier keer. Herman en Anna waren al ouder en hadden geen kinderen gekregen. Omdat de 50 Karolus guldens per jaar die Anna de Ridder zou krijgen bij het overlijden van haar man een beetje weinig was, heeft Herman in 1563 (Herman was toen 73) geprobeerd in dat geval de tugt van Hell (vruchtgebruik) op haar naam te krijgen. Niet alleen voor de helft zoals voorheen, maar voor het hele goed. Dit was al het eerste feit dat in tegenspraak met de gemaakte huwelijkse voorwaarden was. Omdat dit voor zijn vrouw nog niet genoeg was heeft zij Herman in 1569 zover weten te krijgen dat de dochter van haar broer Nicolaas, joffer Wendelmoet de Ridder, een uitkering van 60 Karolus guldens per jaar uit Hell zou krijgen. Dat lukte des te beter omdat haar man onnozel en kinderlijk zou zijn geworden en zij de baas kon spelen. Zij regelde aankopen en verkopen, huur of verhuur en inkomsten of uitgaven, de beloning of aannemen van arbeiders en bedienden en andere dergelijke handelingen. Herman zou haar volgens meerdere getuigen ook niet durven tegen te spreken. OnnozelGetuige buurman Gerrit Wolter, 73 jaar oud, heeft op Hell als arbeider en daghuurder gewerkt. Hermans vrouw Anna de Ridder betaalde hem altijd. Herman bemoeide zich verder niet met deze gang van zaken. Anna deed wat haar uitkwam. Een andere getuige merkte nog op dat Herman nooit ruzie maakte op bijeenkomsten en daar de kwaliteiten ook niet voor bezat. Een buurvrouw die op Boeien woonde en ook op goed Hell gewerkt had als dienstmaagd hoorde Herman vaak tegen zijn vrouw zeggen dat ze hem links liet liggen. Hierdoor zou Herman enige jaren voor zijn overlijden helemaal “gurck” (gek) geworden zijn. Anna Berends, 42 jaar oud, verklaarde dat ze drie jaar lang voor Herman en joffer Anna als dienstmaagd gewerkt en gewoond had op Hell. Toen ze daarna wilde vertrekken had Herman tegen haar gezegd dat ze hem moest beloven te helpen de tarwe op te binden die hij op het malenveld in de Muggestroet had staan. Hij zei, "ík zal u dan de Boshof geven waar je dan een huis op kunt zetten met het Weddeland daar bij" en meer van dat soort gekke voorstellen. Gerritje Geurts had ook een jaar of drie voor het overlijden van Herman van Domseler op Hell gewoond als dienstmaagd. Zij onderschreef dat joffer Anna de Ridder alles regelde. Ook had ze meegemaakt dat joffer Anna, zonder dat haar man ervan wist, de scheper (schaapherder) opdracht gaf de schapen op een perceel van de malen van het Huinerveld te drijven. Herman en zijn vrouw kregen daar ruzie over want de scheper was bang dat de schapen door de maalmannen geschut (in beslag genomen) zouden worden. Zij zei tegen de scheper: drijf de schapen daar maar op, als u wat overkomt zal ik ze wel vrijkopen. Ze werden inderdaad door de malen geschut en in Huinen in een herberg gestald. Dat mocht Herman niet te weten komen, anders zou hij (omdat hij zwak en gek was) misschien een “beroeringe” (aanval) of andere “passie” (gemoedstoestand) krijgen. Bessel Broenissen had met zijn vrouw ook op het Goed te Hell gewoond. Hij zei eens tegen Herman van Domseler: zo’n onderbroek van wit laken wil ik ook wel, waarop Herman zei: ik geef je wel wat laken cadeau, maar ik wil niet dat mijn vrouw het te horen krijgt. Ik leg het wel voor je in het privaathuisje (buiten WC). Bessel had het daar opgehaald en er een paar hosen (broeken) van laten maken. Toen hij een keer varkens wilde verkopen heeft zijn vrouw dat tegengehouden. Een andere keer gaf zij een jonge haas weg uit een “kouwe” (kooi) die in hun huis stond. Herman zorgde daarna nog steeds dat het beestje voer kreeg, zij liet dan het voer weghalen alsof de haas het voer had opgegeten. Een andere keer zou joffer Anna van Domseler met behuilde ogen tegen haar moeder hebben gezegd: Anna de Ridder zal Herman nog dol maken en de dood injagen. Haar moeder zei: hij is al dol gemaakt. Omdat hij alles vergat had Anna de Ridder de buren ook gevraagd haar man een beetje in de gaten te houden, zodat hij geen gekke dingen zou doen. Hij had bijvoorbeeld tegen zijn zuster Anna gezegd dat zij geen hooi, turf of brandstof voor het vuur hoefde te kopen. Hij zou voor haar een kamp land op het malenveld bij de Zwarte Vles ontginnen waar zij weite (tarwe), haver en hooi zou kunnen telen. Ook zou hij rogge hebben staan op een perceel dat het Boomstuk heette welke aren had van wel drie handbreed lang. Hij was ook meerdere keren bij zijn buurman Rijk Aartsen en zijn vrouw geweest om toestemming te vragen of ze hun dochter Aaltje aan hem wilden uitlenen "omme daarmede sijn wille te doen". Hij beloofde haar daarvoor zoveel land van het malenveld te geven (wat niet van hem was) dat zij daar de rest van haar leven van kon rondkomen. Ook had hij meermalen in bijzijn van joffer Anna buren verzocht Goude van Tinteler te halen om bijslaap met haar te hebben. Goude was een arme vrouw die moest rondkomen van wat goedwillende mensen haar gaven. Hij zou in ruil voor haar een huis op de Kalverkamp bouwen. Joffer Anna zei dan tegen de buren: ga maar naar huis en blijf een poosje weg. Als je weer hier komt zeg je maar dat Goude van Tinteler niet thuis was. Joffer Anna liet haar man dus maar begaan in zijn onnozelheid zonder hem te veel in het harnas te jagen. Maar ondertussen heeft ze wel geprobeerd zijn roerende en onroerende goederen op naam van haar of haar familie te brengen. Om te voorkomen dat Herman dit soort zaken zou regelen lieten de Van Domselers zijn zegelstempel, nodig om akten te zegelen, vernietigen. In 1571 heeft zijn vrouw Anna de Ridder voor zichzelf bij Johan Sluiter goudsmid te Harderwijk een nieuw zegel laten maken zonder dat men dat wist. Het complot over het verdelen van HellHermans vrouw Anna heeft met haar broer Nicolaas de Ridder van Walenborch op 14 februari 1573 een contract opgesteld tussen haar en Anthonis van Domseler, een neef van Herman. Herman van Domseler zal daarbij het leengoed Hell in zijn geheel overdragen aan die Anthonis. Herman wordt voorgehouden dat hij zo (volgens de huwelijkse voorwaarden) alles naar zijn familie vermaakt. Maar meteen daarop zal Anthonis de helft overdragen naar iemand anders op aanwijzing van Hermans vrouw. De andere helft mag Anthonis houden omdat hij zijn medewerking gaf aan dit complot. Anna de Ridder zal haar recht op vruchtgebruik intrekken. Ze zou dan wel haar leven lang in het stenen huis (kasteel) op de hofstede binnen de wallen en grachten mogen blijven wonen en de schuur, hooiberg en boomgaard mogen gebruiken. Ook mocht ze het hout van de houtwallen eens in de zoveel jaar laten hakken en verkopen. Volgt nog een jaarlijkse uitkering aan joffer Wendelmoet de Ridder, dochter van Nicolaas de Ridder, van 100 daalders. Mocht Herman overlijden dan zal zijn vrouw de inkomsten van dat jaar ontvangen. Op deze manier heeft Anna de Ridder, om de huwelijkse voorwaarden te ontlopen, de goederen aan haar man onttrokken hoewel het landrecht (van de provincie) dit soort giften tussen echtgenoten verbood. In maart 1573 heeft Herman van Domseler voor de leenmannen daadwerkelijk de twee helften van het goed te Hell overgedragen op Anthonius van Domseler, een helft werd meteen doorgeschoven naar neef Johan de Ridder van Walenburg, hij moest tante zeggen tegen Anna de Ridder. Om een en ander minder doorzichtig te maken heeft Anthonius op 17 maart een pachtcontract gegeven aan Herman van Domseler waarmee Herman de rest van zijn leven het halve goed Hell mocht gebruiken voor zes gulden per jaar mits hij de grondbelastingen betaalde. Herman zou zo voorlopig in de waan zijn dat hij Hell nog steeds bezat. De inhoud van het pachtcontract was tegen de algemene regels voor onbepaalde tijd in plaats van de gebruikelijke 6 jaar en was ook voor de rest speciaal op het lijf van Herman van Domseler geschreven. Alleen al het feit dat een groot grondgebied (nergens staat hoe groot) voor een luttel bedrag werd verpacht. Terwijl het betalen van grondbelastingen normaliter door de eigenaar zou moeten gebeuren. Deze verpachting had ook helemaal niet gemogen omdat het een leengoed was. Bovendien heeft Herman op 5 aug. 1573 met een akte al zijn zilver en goud, geld, meubels en overige inboedel, koren, koeien, paarden, schapen met alle andere beesten en alle overige roerende goederen als gift aan neef Johan de Ridder van Walenburg overgedragen. Het enige wat hij mocht houden was wat kleding en iets om te eten. Op deze manier is Herman van Domseler van zijn roerende en onroerende goederen beroofd en zijn die voor het grootste deel terecht gekomen bij de familie De Ridder. Om sterker te staan heeft Anna de Ridder haar man van het goed te Hell naar het huis Beverweert van haar broer Nicolaas de Ridder gebracht. Dat ligt langs de Kromme Rijn bij het dorp Werkhoven. Het was de bedoeling dat dit minstens een jaar en een dag zou duren. Juridisch was dat beter omdat hij Hell dan officieel verlaten had. Ook was het contact met zijn eigen familie zo moeilijker of zelfs onmogelijk, wat uitlekken van plannen voorkwam. Tegen haar man had ze gezegd dat het maar om een kort bezoek ging. Hij antwoordde dat hem dat niet kon troosten. Tegen het achterblijvende personeel op Hell had hij gezegd dat hij binnen acht dagen weer terug zou komen. Zo is Herman tot de zondag na Pasen 1574 op huis Beverweert gehouden. Dat was binnen het geplande jaar. Dit voortijdige einde was te danken aan zijn zuster joffer Anna van Domseler die zich zorgen maakte. Neef Herman van Domseler van Emeler (huis Emeler bij Achterveld), burgemeester van Amersfoort, heeft de oude Herman op een kar terug van Beverweert naar Hell gebracht. Bij het vertrek huilde de oude Herman en zou gezegd hebben: dat ik nu afscheid moet nemen van zulke naburen waar ik zo goed mee overweg kan, dat doet mijn hart pijn. Zijn vrouw Anna de Ridder was toen in Utrecht. Toen ze weer op Beverweert kwam beklaagde zij zich dat haar man met geweld ontvoerd was. Herman daarentegen weer op Hell gekomen, verklaarde blij te zijn weer op zijn eigen huis en grond te zijn teruggekeerd, waarmee hij ontkende dat hij Hell bewust had overgedragen. Hij zei ook: ik zat daar opgesloten als een haas in een kooi en kon daar niet wegkomen. Twee weken later is hij daar op 83-jarige leeftijd overleden. De enige erfgenaam van Herman was zijn zuster Anna van Domseler, die de erfenis ook aanvaardde. Het landschap (de overheid) heeft dit ook ondersteund. Er volgde op 17 juni 1574 belening van de twee halve lenen van het goed ter Hell voor joffer Anna van Domseler. Dit was vreemd want Herman had Hell via zijn vrouw zoals we zagen al weggegeven. Dit was dan ook de reden voor de ruzie over de vererving en de aanleiding voor vele processen.
Bijna oorlog in het tijdperk Anna van DomselerNa de dood van de oude Herman vererfde Hell dus op zijn zuster Anna van Domseler die daar al lang woonde. Zij heeft, met neef Gijsbert van Domseler als haar voogd, de twee halve lenen van het goed Hell ontvangen. Bedenk dat parallel hieraan in 1574 de toen nog onmondige Anthonis Anthoniszoon van Domseler het halve goed Hell heeft ontvangen van zijn vader. Die onmondigheid kwam later nog ter sprake want volgens het oude landrecht was je volwassen met 14 jaar, daarna pas met 20 jaar. Anno 28 aug. 1574 is er gedoe bij het binnenhalen van de oogst. Het hof spreekt uit dat Anna van Domseler, Gijsbert van Domseler van Emeler en Herman van Domseler van de ene helft van Hell, Johan de Ridder en Anthonis van Domseler van de andere helft niet mogen dwars zitten. Ook Johan de Ridder ging er namelijk vanuit dat hij deels wettelijk bezitter was en wilde Hell in gebruik nemen. Hij nam zijn intrek in de mooie kamer aan het bouwhuis (boerderij). Dat leverde problemen op met Anna. Johan de Ridder heeft toen de drost van Nederveluwe te hulp geroepen. Dat werd bijna oorlog. Neef Gijsbert van Domseler van Emeler was gevolmachtigde van Anna van Domseler en kwam ook op Hell ter ondersteuning. Anna had gezegd: "Ick en sal niet lijden dat Jan die Ridder dat guidt besitten sal al soude Ick een man daer toe hueren, die hem duerschieten soude" (Ik kan het niet aanzien dat Johan de Ridder het goed Hell zal bezitten, al moet ik daarvoor een man inhuren die hem doodschiet). Toen Joffer Anna wilde gaan slapen, wilde Johan de Ridder een kast opendoen om daar een geweer uit te halen (hij had immers alle roerende goederen gekregen). Toen zei Anna: "dat in die cast is dat horent my toe" (wat in die kast is, is van mij). Gijsbert van Domseler had plaats genomen in Ridders kamer en zei tegen hem: ik wil niet dat je binnenkomt. De volgende dag was Johan de Ridder weer bij de kamer gekomen en zei tegen Domseler dat hij weg moest gaan. Domseler zei dat de spullen daarin van hem waren. Toen was Johan de Ridder toch de kamer binnen gegaan. Domseler zei: alle spullen in de kamer zijn van mij en al het andere behoort de duvel toe. De Ridder ging daarna zonder zijn geweer weg en zei dat hij bij de heren van de leenkamer wilde protesteren. Waarop Domseler zei: protesteert een hond tegen zijn meester? Gijsbert van Domseler basterd (een bastaard is buiten het huwelijk geboren) had ook tegen Johan de Ridder gezegd: degenen die dat koopcontract van jou gezegeld hebben zijn dieven en schelmen. Op 19 juli 1574 was de drost van Nederveluwe Frederick van Zuilen van Nievelt met zijn dienaren en 11 haakschutters (soldaten met geweren) op Hell gekomen om het huis in te nemen ten koste van Anna van Domseler en ten gunste van Johan de Ridder. Hij was (volgens mij) mogelijk gekomen zonder de benodigde papieren van het Hof te Arnhem. Het huis werd verdedigd door joffer Anna van Domseler met ongeveer twee rotten Hoogduitse schutten uit Amersfoort en nog anderen uit Putten en Nijkerk, samen wel 30 goed bewapende mannen. Gijsbert van Domseler en een neef Jacob de Wit waren er ook. Gijsbert van Domseler bastard had zijn “cinckroer” (geweer) bij zich. De drost had joffer Anna hardhandig (rukkende en plukkende) bij de arm genomen zeggende: "Flocx hier vuyt" (vlug hier uit). Waarop joffer Anna zei: heer drost, ik wil en zal hier niet weggaan zolang het niet met de juiste papieren gaat. Het is het goed van mijn ouders, ik heb het erfhuis volgens de wet in gang gezet en daarvoor betaald. Gijsbert van Domseler van Emeler zei tegen de schutten dat ze zich kalm moesten houden en niet moesten schieten. De Hoogduitse knechten hadden hun lonten al aangeblazen maar ze nog niet op de geweren geschroefd. Ze voelden zich kennelijk niet op hun gemak tegenover de drost en zeiden: wij willen hier graag weg gaan, wij wisten hier niet van. Slaat uw vuur uit. Drie Hoogduitse schutters wilden uit het huis weggaan. Een van de huislieden zei tegen de schutters blijf hier, waar wil je heen, waarop de schutters weer naar binnen gingen.
Gijsbert zei tegen de drost dat hij zijn bevel moest voorlezen, maar de drost zat daar niet op te wachten en greep Gijsbert bij zijn hals. Vervolgens zette hij hem een kort vuurroer (pistool) op de borst waarvan de haan op de pan stond en zei: geeft u gevangen!! De scholt uit Putten Henrick van Arler was er ook bij, hij had Johan de Ridder al eerder laten weten dat hij geen recht had op Hell, maar Johan zei dat te zullen negeren. Nu zei de scholt tegen de drost dat hij het bevel moest voorlezen en dat niemand zich daartegen zou verzetten. Waarop de drost zei: bemoei je niet met deze zaak. Tegen Gijsbert van Domseler zei de drost nog een keer: geeft u gevangen. Toen kwam Jacob de Wit en trok de drost weg en zei wat wilt u mijn oom aandoen. Later beweerde de drost dat Jacob de Wit een mes uit de schede getrokken had om hem onder druk te zetten. Ook zou een van de schutten hem met een roer tegen het hoofd geslagen hebben. Maar anderen beweerden dat ze niet gezien hadden dat iemand van de kant van joffer Anna enige kwade woorden had gesproken of gewapenderhand was opgetreden. Vanwege de overmacht ging de drost door de keuken en de gang het huis uit. Gijsbert van Domseler wilde de drost een protestbrief geven om zijn nicht joffer Anna van Domseler daarmee te verantwoorden, maar de drost nam die niet aan en zei: heb je niks anders te doen? Op het laatst heeft de drost twee brieven uit zijn tas getrokken, liet ze zien en zei dit is mijn bevel en ik moet dat uitvoeren. Henrick van Arler vroeg of hij het wilde voorlezen, maar de drost weigerde en is via de voordeur uit het huis gegaan. Later verklaarde de drost: Die belhamel Gijsbert van Domseler had nieuwe informatie bij zich. Johan de Ridder zou het hele leengoed bezitten alhoewel hij achteraf hooguit de helft bezat. Zodoende ben ik genoodzaakt geweest niet geheel ongeschonden het huis te verlaten en naar Harderwijk te gaan voor assistentie. Dat kostte veel geld. De volgende dag ben ik met versterking weer naar Hell gereden. Daar waren joffer Anna en een aantal nichten en andere vrouwen met de groep Hoogduitse schutten. Anderen waren door Reiner van Arler voor mijn komst gewaarschuwd en toen ze me zagen vluchtten ze. Ik vind dat ze gestraft moeten worden als voorbeeld voor anderen. De drost heeft joffer Anna uit het huis Hell naar Barneveld gebracht. De drost heeft ook meteen het grootste deel van het koren laten weghalen. Ook de paarden, koeien en schapen zijn 's nachts door iemand van Hell weggehaald. Jacob de Wit en Gijsbert van Domseler bastard zijn kort daarna gevangen gezet op de Sint Janspoort te Arnhem hoewel ze bij hun aanhouding niet op Hell waren. Jacob de Wit verklaarde daar dat hij vanwege de begrafenis van zijn neef op Hell was, hij had geen mes gehad en zeker niet getrokken. Toen hij zag dat de drost een vuurwapen op de borst van zijn oom zette, heeft hij de drost weggetrokken om te voorkomen dat zijn oom neergeschoten zou worden. Ook Gijsbert van Domseler zei dat hij geen geweld had gebruikt. Hij was van Amersfoort gekomen om zijn kleren en andere dingen te halen. Hij had ook zijn synckroer bij zich, dat was niet om de drost iets aan te doen. De personen uit Nijkerk en Putten kende hij ook helemaal niet. Toen de drost met versterking uit Harderwijk kwam gingen ze vluchten. Hij kon niet zo hard lopen en is daarom gevangen genomen. We lezen verder nog dat Anna in Arnhem de twee gevangenen, Gijsbert van Domseler basterd en Jacob de Wit, op borgtocht vrij wilde krijgen. Haar onderpand is het goed te Hell. Op 19 juni 1574 was er een uitspraak van het hof over de zaak tussen Johan de Ridder en Anna van Domseler. Anna van Domseler kreeg de beide helften. Anna is in 1577 bij de gedeputeerden van het landschap geweest en heeft met het vertonen van haar recht als erfgenaam van de vorige eigenaar van Hell, haar broer Herman, het bezit tot 1589 gecontinueerd. Op 22 april 1583 draagt Anna van Domseler het halve goed over aan haar neef Herman van Domseler, burgemeester van Amersfoort. Hij was de grootvader van de Henrick van Domseler uit het proces. Die helft is na zijn overlijden op zijn zoon Anthonis van Domseler en van hem op diens oudste zoontje Henrick van Domseler. Hij was toen nog minderjarig. Na 1593 is het (uiterlijk) een tijdje rustig geweest wat betreft het eigenaarschap van het Goed te Hell, maar het bleef broeien. Anna heeft haar andere helft van het goed Hell in bezit gehad totdat zij het in 1589 heeft overgedragen aan haar neven, de broers Herman en Cosijn van der Hell. Ze zou daarna nog een jaar leven. Hun vader Johan Hermanszoon van der Hell kwam uit de tak van Henrick Casijnszoon van der Hell die in 1453 bezitter werd van Hell. Het goed Hell was oorspronkelijk ook afkomstig van de familie Van Hell. Zo kwam dit deel van het goed weer terug aan de Van Hellen. Cosijn van der Hell heeft in 1593 zijn aandeel aan zijn broer Herman van Hell overgedaan. De broers hebben daarop meteen het houtgewas verkocht. Getuige Bessel Breunis zei dat joffer Anna van Domseler op Hell verschillende redenen had gegeven om het halve erf Hell aan Herman en Casijn van der Hell over te dragen. Een daarvan was dat Anthonis van Domseler tegen haar wil essen en elsen kniehoog had laten afhakken en verbranden. Getuige Casina Casijns vertelde dat joffer Anna toegelaten had dat de bouwman voor Anthonis van Domseler een koe mee zou laten weiden. Dat zou wel ten koste van Anna gaan. Anthonis zou de koe meerdere keren in de berg gedreven hebben waar het koren van joffer Anna lag. Toen ze de koe wegjoeg uit de berg was Anthonis met zijn kaatsbalger (zwaard) gekomen en dreigde dat dat niet meer gebeuren mocht. Hij had op een ander moment de kool uit de hof laten snijden en aan zijn koe gegeven. Enkele dagen voordat joffer Anna het goed aan Van der Hel had gegeven, had Gerrit Hackfort met een cortelas (dolk) in de hand achter Anthonis van Domseler aan gelopen. Die had een kaatsbalger over zijn schouder en ging van het bouwhuis naar het huis van joffer Anna. Zij heeft toen het venster gesloten, maar ze hebben het venster ingeslagen en zijn zo in het huis gekomen. Gerrit Hackfort zei toen tegen joffer Anna "gij kromrugge, gij ezel, gij hakt mijn zwagers hout af tegen zijn wil. Anthonis van Domseler zei "zorg maar dat het hout weer op die stam komt" of ik doe je wat (nu lijkt het dus anders dan in een eerdere getuigenis). Hij voegde toe: Jij zit maar in mijn huis, ik zal zorgen dat je in de Sint Janspoort (gevangenis) komt. Toen is joffer Anna weggegaan uit het huis Hell en Hackfort en Domseler zijn daarin gebleven tot in de avond. Ze hebben de tafel gedekt en van joffer Anna's kost gegeten. Anthonis zou al eerder diverse keren joffer Anna erg boos gemaakt hebben. Waarom precies weet hij niet, wel dat joffer Anna meerdere malen met betraande ogen over Anthonis van Domseler geklaagd had. In 1606 is er een proces vanwege betwist eigendom tussen Anthonis Anthoniszoon enerzijds en anderzijds Herman van der Hell, drost te Wageningen, de weduwe en erfgename van Casijn van der Hell met Herman van Domseler Emeler. Door een uitspraak van het hof van Gelderland is Anthonis van Domseler in 1606 zo toch nog in bezit van de helft van het goed te Hell gekomen. Het was de helft welke in 1573 door de onnozele Herman van Domseler aan zijn vader Anthonis van Domseler was overgedragen. Johan de Ridder had al veel eerder van zijn aandeel moeten inleveren. Het begon allemaal doordat de vrouw van de onnozele Herman zich meester had gemaakt van het goed om het zo te onttrekken aan de rechtmatige erfgenamen. Van een vriendschappelijke oplossing was het niet gekomen en daarom bleven de processen nodig. Nadat joffer Anna van Hell was gestorven is ze in de kerk van Putten begraven naast het lieve vrouw altaar op 10 juli 1590. Proces in 1610In een proces van Anthonis van Domseler tegen Herman van der Hell, drost te Wageningen, ging men alles nog eens opnieuw bekijken. Een van de punten was dat de huwelijksbrief in het Sticht van Utrecht was opgemaakt. Daar golden weer andere regels dan in Gelderland. Het goed moest vererven op de familie waar het vandaan kwam. Een visie van de kant van De Ridders was dat Herman van Domseler het inderdaad aan zijn naaste bloedverwant Anthonis had getransporteerd omdat hij die kennelijk wel mocht. Uit dankbaarheid en uit vriendschap heeft Anthonis het voor een klein prijsje aan Herman verhuurd. Alhoewel die er maar weinig gebruik van heeft kunnen maken. Joffer Anna zou daarom nooit het eigendom van het goed hebben gehad en had het in 1589 dus niet aan haar neven Herman en Cosijn van der Hell kunnen overgedragen. Dit proces is evenals andere doorspekt met veel latijn waardoor mij veel ontgaat. De juridische kant komt in dit verhaal dus niet goed uit de verf. Ter illustratie: een Latijnse term die vaak voorkomt is fideicommis die uit het Romeinse recht en het middeleeuwse Germaanse recht komt. In het Nederlands zou dat een tweetrapsmaking met bewaarplicht heten. We hadden al gezien dat in de jaren 1573-1574 Herman van Domseler van Hell en zijn vrouw joffer Anna de Ridder op Beverweert waren. Getuigen die hem daar meemaakten zeggen met hem meerdere tafelgesprekken te hebben gevoerd, zowel op Beverweert als in de herberg daar en niemand vond hem onnozel. Herman was daarbij vrolijk, had wel veel pijn aan zijn been, maar was een verstandig man. Willem Gijsberts, waard en herbergier, zei dat toen hij op huis Beverweert in de kost ging van 1573-1574 hij regelmatig gesprekken met Herman van Domseler op Hell heeft gehad. Hij kwam daarbij naar voren als een wijs en verstandig edelman en goed bij zijn verstand. Nog meer getuigen van die andere kant geven een heel ander beeld van de “onnozele” Herman. Herman van Domseler zou tot zijn overlijden een edelman van goed verstand en memorie zijn geweest. Hij was altijd bezig met verbouwingen e.d. en zocht dan uit waar het hout gekapt moest worden. Ook binnenshuis deelde hij orders uit. Dat de tegenpartij er anders over denkt verklaren zij uit het feit dat die getuigen mensen waren van de lagere klasse zoals dienstmaagden en schaapherders. Dat Herman zich niet met de huishouding bemoeide betekende niet dat hij zijn goederen niet kon beheren. Er zijn zoveel mensen van eer die het huishouden aan hun vrouw overlaten. Die worden daarom niet onnozel verklaard. De eerdere getuigen zijn bovendien vaak afhankelijk van Herman van Domseler en dus partijdig (ze vergeten voor het gemak dat zijzelf ook partijdig zijn en belang hebben bij een niet onnozele Herman die in al zijn wijsheid De Ridders een aandeel in Hell heeft gegeven). Het zijn in hun woorden “slechte plompe mensen van een sobere status en niet toereikend om iemands verstand te beoordelen”. Dat zijn vrouw Anna de buren gevraagd zou hebben de oude Herman in de gaten te houden was waarschijnlijk omdat Herman door zijn leeftijd slechte benen had en ondragelijke pijnen leed. Dat hij naast zijn vrouw ook met anderen het bed wilde delen moeten we van deze getuigen ook niet geloven. Ze doen het af als jokkerij en roddels. Het verhaal over de haas waarvan Anna de Ridder Herman had wijsgemaakt dat die nog leefde. Dat zou een kloek verstandig man ook kunnen overkomen. De leenmannen zouden de overdracht van Hell ook niet hebben goedgekeurd als Herman niet goed bij zijn hoofd was geweest. Uit het feit dat Herman bij zijn vertrek naar Beverweert gezegd had dat het maar voor acht dagen was, maar langer bleef, kan geconcludeerd worden dat hij zijn mening kennelijk had veranderd. Hij zou zelfs op Beverweert zijn overleden!!! Dat laatste maakt getuigenissen van hun kant wel minder geloofwaardig. Getuigen uit een andere hoek op verzoek van joffer Wendelmoet de Ridder van Walenburg waren ook positief over Herman. Gerrit Woltersen, oud 71 jaar, heeft altijd als buurman in Hell gewoond en vind niet dat Herman van Domseler zijn verstand was verloren. Gerritje Wolters, oud 62 jaar, is op Boeijen (naast goed Hell) geboren en daar altijd gebleven en heeft nooit gehoord dat Herman zijn verstand verloor of dolle dingen deed. Henrick Evertsen is sinds 25 jaar geleden verschillende keren bij Herman van Domseler op Hell geweest. Hij kwam naar voren als een verstandig man die zich o.a. bezighield met krijgshandel. Hij wilde "ter ruterweer opsitten" (als soldaat te paard), maar had veel pijn te verduren. Liesbet Huigen heeft Herman van Domseler al 14 jaar meegemaakt als iemand die zijn handel en wandel niet anders deed dan als een wijs verstandig man. Er komt wel tegengas. Herman zou op hoge leeftijd voorstellen van krijgshandel hebben gedaan en de wapens te willen opnemen als hij geen slecht been had gehad. Dit klinkt niet als de woorden van een wijs man. Ook laat iemand die niet druk is met andere gewichtige zaken niet zomaar alle beslissingen aan zijn vrouw over uitgezonderd die van de keuken en het huishouden. Hij had zijn verstand dan niet volledig verloren, daarom kon hij nog wel onnozel zijn. Dat hij al zijn spullen voor altijd weggaf was daar toch een teken van, hij moest ook nog kunnen leven. Tijdens zijn verblijf op Beverweert bleef zijn familie trouwens gewoon op Hell, het was dus niet helemaal verlaten. Bij dit soort bedriegerijen is het ook gemeengoed dat er allerlei praatjes rondgaan. En dan ook nog deels door verklaringen van verdachte personen rond Beverweert die zeggen ook geen weet te hebben van het tegen wil en dank naar Beverweert halen van de oude Herman. Het is trouwens ongeloofwaardig dat een oude man met een been in het graf niet in zijn eigen huis zou willen zijn. Het boerenbedrijfBelangrijk bij dit proces is ook wat er aan inkomsten en uitgaven zijn geweest en hoe dit recht getrokken moet worden. Het meeste (geldzaken) valt buiten onze interesse, maar sommige posten geven wel een beeld van die tijd op Hell. Over de periode van 1590 tot 1606 wordt dit geschat op 1156 gulden en 18 stuiver voor pacht, reparatie en bouwen aan de schuur, het stenen huis, de bergen, bouwhuis (boerderij), schaapschot, varkensschot, put, bruggen en hekken. Waarover later. Gijsbertje, 62 jaar oud en weduwe van Johan Oosterman, had met haar man het goed te Hell gepacht na het overlijden van Herman. Ze zijn op Sint Peter (21 februari) op het goed gekomen. Er waren alleen graanstoppels waarin de winterrogge was gezaaid. Uit een huurcontract voor de boer: Anthonis Anthoniszoon van Domseler bezat de ene helft en de andere helft had Johan de Ridder van Walenburg. Het erf Hell is tot 1582 voor 7 jaar verhuurd aan Jan Willems en zijn vrouw Gijsbertje. Uitgezonderd is het stenen huis, voorburg, schuur met de berg en de hof aan de Veltkamp die Johan de Ridder aan zichzelf houdt. De pacht bedraagt 200 gulden, 4 vette hamelen (gecastreerde rammen), 4 ganzen, een groot schepel boekweit, 6 paar kapoenen en 6 paar smale (jonge?) hoenders. De helft van de oogst is voor de pachters de andere helft voor de eigenaren. De jaarlijkse afdracht aan de Kelnarij bevatte vijf mud en een schepel rogge. Elders lees ik: de grondheren hadden verleden jaar voor 20 mud rog en 20 mud boekweit aan pacht gehad. Opvallend is dat er geen enkele opgave is van de oppervlakte van de landbouwgronden. Hell wordt enkel omschreven als een mooi “erf en goed” waar op de schone eng koren groeit. Er is wel sprake van een boete van de malen van het Hellerveld voor het ongeoorloofd gebruik van het malenveld. Die hebben ze gekregen wegens plaggen slaan op het Stroetje en de Heetheuvel naast het erf Hell. Ondanks de bewering dat de grond bij het goed Hell zou horen hebben ze een boete van 2 tonnen bier moeten betalen. Twee andere percelen die gehuurd werden waren de Veldkamp en een stukje hoogland bij de Kalverkamp van Hell. Wel zijn er getallen van de oogst in een jaar. De boekweit kwam op 60 vim en de rogge op 107 vim en voor de landheer 7 vim haver. Een vim staat daarbij voor een vracht van ruim 100 garven (bossen ongedorst koren). Uit de verponding (schatting voor de belasting) van 1650 komen we ruwweg op 13 ha bouwland en ruim 5 ha plaggeveld en broekland. Voor het gebruik is het dan wel over twee boeren verdeeld. In 1846 lag er ruim 18 ha bouwland en omstreeks 5 ha weiland bij. Bij houtverkopingen worden genoemd: het bosje op de eng, de dwarshegge bij hetzelfde bosje, eiken aan de kant van Renseler, het grote bos naast het huis en enkele eiken binnen de gracht en om de hof van een schepel groot waar Maasje Cornelis woont.
GebouwenEr was in 1606 een proces (0124_5033-0003) tussen Herman van der Hell, drost te Wageningen, weduwe Casijn van der Hell, met Herman van Domseler van Emeler versus Anthonis Anthoniszoon van Dompseler. In de uitspraak (0124 4881-0175) wordt Anthonis Anthoniszoon van Dompseler aangewezen als eigenaar van het halve goed Hell. Herman van der Hell heeft echter allerlei verbouwingen gedaan en wil daarvoor vergoed worden. Er zijn 962 eiken looijen aan nieuwe beplanting geleverd. Andersom heeft hij wel geld ontvangen van de oogsten. Er moet dus een en ander verrekend worden. Er wordt een oculaire inspectie verricht op Hell voor “het in ogenschijn nemen van vermeerdering van timmeringen en bepotinge”. Bouwvakkers worden bevraagd wat zij voor werk hebben gedaan op Hell. Misschien valt eruit op te maken hoe groot het “kasteel” was, dat zou wel interessant zijn. Anthonis van Domseler vertelt over “het optimmeren van het vervallen stenenhuis staande op de oude hofstad of soolweer”. Het kasteel dus waar joffer Anna woonde. Het was een huis geweest met twee stenen gevels en stenen muren die met geringe kosten opgeknapt hadden kunnen worden. Het was niet nodig geweest alles te slopen behalve die ene gevel dan. Nu is het huis nog niet af en moeten ze een daghuurder de boel laten bewaken. Die Van der Hellen zijn rijke renteniers, ze hadden gewoon thuis moeten blijven en niet deze onnodige kosten moeten maken. Ze rekenen nu 1000 gulden voor de reparatie. Ze moeten maar aantonen dat wat er nu staat beter is dan wat er was. Reiner Evertsen, timmerman uit Barnevelt, is het daarmee eens. De goeie (mooie) kamer aan het bouwhuis waar Anthonis van Domseler in woonde was toen de helft meer waard als nu. De timmeringe van het muurwerk (waarschijnlijk aan de binnenkant tegen vocht en kou) was helemaal gaaf. Het was ook wanddicht en dakdicht, met alle glazen en vensters gaaf. Getuigen verklaren dat het goed Hell onder de bouwlieden (boeren) Willem Rijks en zijn zoon Aris beter was dan later toen Jan Oosterman daar vertrok. Maar er zijn veel uitgaven gedaan. De zoon van Anthonis van Domseler had indertijd met paard en wagen een vracht stenen van Barnevelt naar Hell gebracht. Aris Willems, de bouwman op Hell, vertelde dat er een metselaar was geweest om de zijmuur van de mooie kamer aan het bouwhuis te repareren en ook een deurkozijn laten maken en enige glazen laten zetten. Anthonis van Domseler woonde daar toen al. De omgevallen muur aan de westzijde van het stenen huis staande op de soolweer binnen de grachten was gerepareerd. 7000 nieuwe stenen werden aangevoerd. Er is getimmerd en gemetseld, er zijn 4000 nieuwe pannen op het dak en 2066 halfbakken estrikken en nog 1000 kleine estrikken op de vloer gelegd. Met 5 man werd er 16 dagen aan gewerkt wat 104 gulden kostte. Kunnen we nu een ruwe schatting maken van de grootte van het “kasteel”? Met de 7000 stenen zou je nu omstreeks 10m2 of een stuk van 4 bij 2.5m muur kunnen metselen. Hieruit zijn geen serieuze schattingen van de grootte van het kasteel te maken, het ging kennelijk om een aanvulling bij hergebruik van de oude stenen. De kalk kon je er toen nog gemakkelijk af bikken. Voor de dakpannen reken ik met 16 pannen per m2 dus 250 m2 totaal. Met een dakhelling van 45 graden is het huis dan 175 m2 of 13 bij 13 meter. Mijn oude estrikken zijn 22 bij 22 cm, dat zijn er ruwweg 20 per m2. Met kleine en grote kom ik dan op een vloeroppervlak van 115 per m2 of 11 bij 11 meter. Met muren van een meter dik kom je dan precies uit op de schatting van het dak. Die dikte was rond 1400 niet ongewoon, rond 1600 was dat waarschijnlijk uit de tijd (vanwege de nieuwere kanonnen was zelfs 1 meter ook voldoende). Nieuw gebouwd zijn het schaapschot en een nieuw varkenshok met een tussenmuur. Er zijn daarvoor alleen al 13 vrachten eikenhout gehaald afgezien van daklatten, ijzerwerk en overig. De schuur en het schaapschot zijn van nieuwe daken voorzien. In het bouwhuis is een nieuwe zolder gemaakt, twee nieuwe balken, drie nieuwe stielen, het beschot van het achterhuis, de scheerhouten met de deuren, een nieuw middenschot en een nieuwe hanckcamer of hangkamer met negen nieuwe glazen. Moeten we een (aan)hangkamer zien als een soort kleine zijvleugel? Elders lees ik dat het ook een tussenverdieping zou kunnen zijn die “hangt” aan de zolder. Dat lijkt hier minder van toepassing. Dan zijn er twee nieuwe hekken van eikenhout gemaakt, een aan de eng en de andere voor de hofstede aan het broek, daarbij nog een veldbrug. Alles bij elkaar met arbeidsloon, vervoer, maaltijden en bier voor de arbeiders heeft het 1000 Carolus gulden gekost. Voor de liefhebber zijn er nog meer details te vinden, we noemen er enkele uit de stal van het bouwhuis: schijen (afscheidingen?), borsbouen (borstweringen?), stekrijen (het geheel van palen waar de koeien aan worden vastgebonden) en zullen (eet- en drinkgoten). Reiner Gerrits, 36 jaar oud, woont op het goed Deuverden dichtbij het goed te Hell. Zijn vader is daar pachter. Er blijkt op de grond van Groot Hell nog een “katerstede” (klein boerderijtje) te staan waarop de familie Casijns woont. Zij zijn als katers, arme lieden zonder groot bedrijf. Misschien is dit een voorloper van “Den Hoek” die langs de weg staat naar Groot Hell. Casijntje Casijns heeft altijd als dienstmaagd bij joffer Anna van Domseler gewoond tot haar overlijden. Ze was toen ze 2 jaar was al door joffer Anna opgenomen. Casijntje had een broer Herman Casijns en hun ouders heetten Geertje en Casijn Hermans. Casijntje is nu getrouwd met Aris Willems en zij doen nu de boerderij op het goed te Hell. Jan Jacobs, 44 jaar oud, is pachter van het goed Boeien naast Hell en woont daar al 12 jaar. Hij vertelt: de familie Casijns woont en werkt op of naast goed te Hell. Ze houden zich vooral bezig met hennep te kippen (kneuzen om de vezels los te maken) en te spinnen, soms werken ze als daghuurder. Tot slotIk kwam als eerste in aanraking met deze geschiedenis door een verhaal in “Uit Puttens Historie” van J.W. Keemink uit 1978. Dit boek is nog steeds de moeite waard om te lezen. In welke mate de oude Herman van Domseler onnozel was geworden of van zijn verstand beroofd is moeilijk te achterhalen. Getuigen van beide kanten spreken elkaar tegen. Zijn pogingen andere vrouwen in zijn bed te krijgen hoorde misschien ook wel een beetje bij de privileges van een edelman in oude tijden. Toch blijft er een beeld hangen van een oude man die verschijnselen van dementie heeft. Zijn vrouw heeft op zijn minst misbruik van de situatie gemaakt door haar familie flink voor te trekken bij de vererving.
In 1610 startte het proces van Herman van der Hell en Henrick van Domseler Anthoniszoon als de erven van Anna van Domseler versus Anthonis Anthoniszoon van Domseler van de andere tak waaraan de oude Herman een schenking had gedaan. Johan de Ridder was zijn schenking al ontnomen. Er worden enkele personen met grote kennis van het recht om hun mening gevraagd. Die zijn het, als ik het goed begrijp, ook niet allemaal met elkaar eens. De afsluiting en uitspraak vindt plaats van 6 tot 11 juli 1611. Het duurde alleen al enkele dagen om alles voor te lezen. De stadhouder heeft de bank gespannen onder de eikenboom te Zutphen waar van oudsher het leenrecht wordt gehouden. Maar ze zijn daarna vanwege de felle zon verhuisd naar de gedeputeerden kamer in het stadhuis. De aanleggers Herman van der Hell, drost te Wageningen en Henrick van Domseler Anthoniszoon zijn in hun eis niet ontvankelijk verklaard en moeten alle kosten betalen. Anthonis Anthoniszoon van Domseler blijft dus over als bezitter van het leengoed ter Hell. Over het reeds lang geleden verdwenen kasteel zijn we niet heel veel wijzer geworden dan dat we een schatting hebben kunnen maken over het grondoppervlak. Misschien kan archeologisch onderzoek in de toekomst daar bewijzen voor aanvoeren. Wat betreft Hell als boerderij, ook die functie is al verdwenen. Het is nu een rijksmonument in particulier bezit. Er ligt nog wel een “schone” eng naast. Die eng wordt door anderen gebruikt en is nog steeds mooi om te zien. BijlageOp proces pagina 0002-0242-219 staat een lijst van vorige eigenaren van het leengoed Hell. Dit vertoont een grote gelijkenis met de tekst over Groot Hell op pagina 110 in het bekende “Register op de Leenacten van Gelre en Zutphen, 1376 – 1402, Kwartier van Veluwe”, van Sloeth en Van der Veen uit 1917 die op internet wel te vinden is. Al gaat die laatste langer door in de tijd. Het einde van de hier gegeven lijst was ingegeven door de wens van een der partijen en is dus deels teruggedraaid. Het leengoed Hell komt in 1633 toch weer op ene Johan van Hell. 1379 Gerrit van der Hell Elders vond ik nog: |